
dig hoorde men de luide smartkreten des ongelukkigen tot
slagtoffer bestemden slaafs, die wreedaardig met een parang
levendig door midden werd gehakt — en nog klonk
zijn laatst zieltoogend rogchelen der vergaderde menigte
in de suizende ooren , en dat akelig langzaam afsterrend
geluid vermengde zieh met het hevig en pijnelijk gemianw
eener k a t, die op dezelfde wijze een dergelijk lot onder-
ging, toen reeds een’ twee leden lange bamboes, waarin
eenig bloed van hen beiden was opgevangen, voor Toeboe-
cabesie werd neergezet. Deze , die , even als Patiwahi de
grootste bedaardheid en koelbloedigheid aan den dag leg-
d e , vulde dien bamboes aan met saguweer, wierp een
weinig goud en de emetstof van een’ aan het laxarue
lijdende persoon of melaatsche , gelijk ook eene kleine
hand vol aarde in dezelven, en dit alles goed door el-
kander gemengd» en de punten eener tamhoeka , p a ra n g ,
prisei (schild) en ranjoe daarin gestoken hebbende, was
hij gereed dat afschuwelijke mengsel aan de lippen te zetten
en den eersten dronk uit dien bamboes te doen , —
toen in eens de geheele vergadering. in opschudding ge-
raakte, door een herhaald geschreeuw en ijzingwekkend
gerucht, hetgeen snel door het gebergte weergalmde en
een’ weerklank scheen te vinden, in het anders zoo stille
binnenvertrek der vronwen.
In het minste niet geschokt of ontroerd zette Toeeob-
cabesie den bamboe bedaard weder voor zieh neder, en zoo
wel hij als Patiwabi sloegen de handen aan de nimmer hen
verlatende tamboeka en waren gereed den vijand, die hen
scheen te overvallen , manmoedig aftewachten. Eene andere
veronderstelling was wel niet mogelijk , want het ge-
roep om hulp was zoo duidelijk en nabij , het geschreeuw
der vrouwen en hinderen zoo akelig en oorverdoovend, en
het gedruisch en gestommel van op- en neürloopende per-
sonen zoo sterk, dat men niet anders gelooven kon,ofhet
was deiivijand gelukt, den berg te beklimmen en men ver-
beeldde zieh hem reeds bezig * den overvallenen het levenslicht
uitteblazen. Verstomd zaten de meesten daar >
met het van schrik verglaasde oog op hunne koene opper-
hoofden starende, zonder bewiistzijn genoeg te bezitten ,
om te kunnen besefFen wat te doen. Anderen daarentegen
waren gereed« om op te springen en zieh naar buiten te
spoeden , om, naar gelang der ömstandigheden , te vlugtea
of zieh te verdedigen, toen zieh eensklaps de oorzaak van
al dat rumoer te midden der vergaderden wierp, en hen
deed schateren van lagchen. Maar ook te gelijker tijd ging
de deur van het vrouwenvertrek met krakend geweld open f
en een van kop tot teen gewapende vlobg, met de bloote
lamboeka in de hand, en gevolgd door eene met een stuk
hout gewapende oude vrouw, op den onverwachten in-
stormer los, en deed een’ gewhldigen houw naar hem,
die echter gelukkig door P atiwaei , welke dadelijk zijne
pleegdochter in die gewapende herkend had, werd afge-
weerd, door haar onder den arm te vatten. Onmiddelijk
geleidde hij haar als het wäre »lepende naar het vertrek
terug, doch minder gelukkig voor den levenmaker viel de
slag uit, dien de oude vrouw, welke niemand anders was
dan de reeds bekende lattasche schoonheid , in navolging
der handeling harer jeugdige meesteres, hem onder de
woorden: »He, Latoewiloeloe ; — h e, Poelöet! h e, la-
kie lakie / ” toebragt. Die slag kwam geweldig op zijn
hoofd neör; -- tweemaal draaide hij als een toi in het
rond en v iel, suisebollende en bewusteloos op den grond
neder, terwijl de oude vrouw zieh op hem wierp en hem ,
in hare tot het lattaschap opgewekte stemraing , voorzeker
doodgeslagen, of met tanden en nagels verscheurd zou
hebben, Indien niet Toblobcabesi« en eenige andere mannen
waren toegeschoten , haar met geweld van den bewusteloozen
hadden afgerukt en den Weg harer meesteres doen volgen.