
dat gij komt, en ik hoop dat u de jagt van heden wel
gelukken möge.”
» Dat hoop ik ook , Krain ! — antwoordde deze eenig-
zins wrevelig, — en het zal aan my niet leggen, of ik
vaDg hetgeen ik verlang.”
»Welnu! al wat gij zelf vangt, Daing t moogt gij
mede naar huis nemen.”
» Ik dank u voor uwe vergunning, K r am ! en zal
niet in gebreke blijven.” — Doch hieröp zijnen broeder in
het oog krijgende , wenkte hij dezen, en beide reden op
eenigen afstand achter een boschje waar Daing Mabibba
zijn paard inhield en hem op een’ barschen toon vioeg.
» Is Daing Lompo hier ?”
» J a , Ma b ib b a ! w a a r o m ? ”
» Ik dacht het wel, anders zoude ik znlk een’ vrou-
wengek als gij zijt niet hier vinden;— gij zijt anders/
veel te verwijfd om te jagen. Maar wordt zij, zoo als
men zegt, uwe vrouw?”
» Ja.”
» Doe afstand van haar, zeg ik u , of gij maakt u
zelven ongelukldg.”—
» En aan wien?”
» Aan m i j ; ” — antwoordde Daing M abibba knarsetan-
dende.
» Nimmer !”
»Doe afstand, zeg ik u; of . . . .”
» Nogmaals nooit, — herhaalde Daing Makorra koel-
bloedig , — nooit, aan wien het ook zij , en het minste
aan u.”
Op dit gezegde steeg Daing M abibba’ s woede in top
hij wendde zieh van zijnen broeder a f , deed eenige stap-
pen voorwaarts, doch op eens zijn paard omzwenkende,
reed hij met een gelaat, hetgeen door de hei scheen aan-
geblazen en met gevelde lans op hem aan. Doch deze,
die, het karakter van MabibBA kennende, dien aanval
scheen vennoed te hebben, wachtte hem af, liet zijn
ros een’ zijsprong doen , sloeg met zijue klewang de drei-
gende lans midden door en stapte toen bedaard, als ware
er niets gebeurd, weder naardehut, terwijl zijn broeder,
barstende van spijt, zieh onder de andere jagers mengde
en een’ geruiraen tijd onzigtbaar bleef. TVel had Daing
M akorka , door dien verraderlijken aanval bekend te ma-
ken j hem uit hun midden kunnen doen verwijderen, maar
zijn te goed en ligt vergevend hart wilde den goeden
naam zij ns broeders met te schände maken of de alge-
meene vreugde stören, en dus alles verzwijgende, kon hij
niet vooruitzien en dacht er zelfs niet om, welke nood-
lottige gevolgen zij ne toegevendheid dienzelfden dag nog
hebben konde.
De jagt begon en de te zamengevloeide menigte zette
zieh in beweging. De jagers leiden hunne strikken op
het einde der lansen, sprongen te paard en reden bij
troepen naar de boschjes, die hen voor de naar buiten
körnende herten moesten verbergen. In den beginne zag
men ook Daing M abixba onder hen. De lucht daverde
van het al meer en raeer naderead geschreeuw en gejoel
der opdrijvers en het schelle geblaf der magere honden ,
die misschien, o-ok al door instinkt, op een beter middag-
maal hoopten, dan hun dagelijks te beurt viel; daar het
gewone padiekaf hun weinig voedsel gaf. Hier en daar ,
in de verte, vloog reeds menig hert het bosch uit en de
paarden zetten ze in volle vaart achterna. Menig ruiter
stortte neder, en bij menig te gewaagden sprong over
groote steenen of rotsstukken moest de rijder zijne edele
drift door een’ arm- of beenbreuk bezuren. Doch dit
schrikt niet a f; — de Makassaar is aan die jagtongeluk-
keu gewoon en er tegen verhard. Op eens sprong een
hert uit een nabijgelegen boschje. — Even vlug was