
bevel toe tot den nanval, en wierp zieh zelf wanhopig
in de digtste drounnen zijner vijanden. Doch zijne getrou-
wen verlieten hem niet, en ieder hunner schreden bragt
den dood aan een’ hunner vijanden. De beide strijdkrach-
ten schokten op elkander; — op nieuw daverde dè grond
van den hoefslag der paarden ; geen schot werd er meer
gehoord , maar banrang-ans en pieken , klewangs en kris-
sen snorden in het rond en vaagden de strijders uit het
land der levenden. De door de billijklieid hunner zaak
ontvlamde Bonthainers, het voorbeeld van hunnen on-
verzaagden en.in den strijd zoo gelukkigen vorst volgen-
d e , leiden een’ nooit gehenden inoed aan den dag, 'die
hunnen vijand duur te staan kwam en allen wederstand
verijdelde. Geen half nur was er verloopen , of het zoo he-
vige gevecht eindigde door de schandelijke vlugt der Laij-
Jcanners, die zieh bij hoopen in de Tino wierpen, om
het wraakzwaard der 'Bonthainers te ontsnappen , na
meer dan een vierde der hunnen op het slagveld te heb-
ben achtergelaten. Onder dezen bevond zieh ook hun krain,
die door Poea Bisso, welke, hoe oud en vermoeid ook, zieh
echter steeds vooraan had laten zien, inet de kris in het
hart getroffan. — Doch ook hij lag dood naast dien vorst,
door een’ lanssteek in de zijde afgeraaakt : en hunne ver-
bittering scheen zoo groot geweest te zijn , dat zij in die
worsteling op leven en dood elkander in den baard gegre-
pen, e n , dus vasthoudende, het levenslicht uitgeblazen
hadden.—
y .
K r a in B osthais keerde, na alle vijandelijke vlugtelingen
uit het oog verloren te hebben , door de hevigste en stnar-
telijkste gemoedsaandoeningen geschokt, met de zijnen ,
wier verlies in evenredigheid zeer gering was, naar de"
kainpong terug , zonder den vijand te doen vervolgen of
verdere wraak te nemen. Nog jaren lang droeg hij rouw
in het hart over deze overwinning, len koste van zooveel
dierbaar bloed gekocht, en toen in 1825 de^ oorlog tus-
schen het Nederlandsche Gouvernement en de Koningin
van Boni was uitgebroken , volgde hij , als onze bondge-
noot, de kolonne van den majoor L e Baos de Yexela ,
die in last had over land van Bontliain tot Boni door te
dringen. Te Kadjang bezuiden Boelakomba gekomen,
onderwierp zieh de Krain van dat landschap schijnbaar
aan de Nederlandsche magt. Toen echter de majoor zijn
woning betrad en zijne verwondering te kennen gaf, dat
hij en de zijnen de wapenen niet hadden afgelegd , spron-
gen meer dan twintig dier kleine vorsten inet bloote kris-
sen Op hem af. Doch krain B osthais wierp zieh moedig
tusschen beide, ontving de dien majoor toegedachte won-
den , en gelukkig het huis uitgeraakt en getuigen geweest
zijnde van de regtvaardige straf dier verraders, stierf hij
körten tijd daarna aan de gevolgen, als een edele, brave,
door zijne onderdanen beminde en geeerbiedigde vorst,
en als een dappere, trouwe, met regt betreurde bond-
genoot.
EINDE.