
vatbaar; dwaug alleen kau bei» tot rede brengen, en bet
zou onverantwoordelijk zijn hunne ousterfelijke zielen nog
langer eene prooi van het eeuwig bederf te laten. Wie
niet kooren wil moet voelen, en de Poriugezea hadden het
aan het regte eind. Onze Predikanten en ziekeutroosters
zijn te laauw; zij tasten niet genoeg door en bet was te
wenschen, dat de Compagnie ben wat meer aanspoorde.
Krek 1 waar de rede geen’ ingang vindt, moet het zwaard
beslissen en bloed möge». . . ”
» Afschuwelijk,” riep Moerlag u it, en Früweel liet van
ontsteltenis zijn’ borlogieketting los. -
Swager integendeel zette zieh met een’ glimlach op het
gelaat in zijn geliefkoosde postuur en zeide: » ik heb nooit
geweten, Winkelier !
Dat ook de bloeddorst was in uwe ziel gezeten.
Gij ! die uw’ tijd verslijt met pakken, wegen, meten ;
ln cijfers steeds verward, zoetsappig in nw taal
Dreigt nn het heidendom met ’t blank en moordend staal ? ”
»Om ’t even Heeren , krek! dat is mijn gevoelen en ik
laat het niet los.”
»En beseft gij dan niet,” hernam Moerlag, » dat gij
den regten van nwea evenmensch te kort doet. Herinner
u , waarom wij nu reeds 76 jaren de Spanjaarden be-
oorlogen en hun ondragelijk jnk van de schouders gewenteld
heb ben. Immers eenig en alleen oin onze vrijheid van geweten.
Gun ook aan anderen, Weinkeller ! een voorregt waar-
naar zij en wij allen zoo vorig haken.”
» Die domme beidenen begrijpen bet niet en zijn veel te
bekrompen.. . . ”
» Juist daarora ook , Winkelier ! moet er met zachtheid
met hen omgegaan worden. Door dwang zullen wij niets
winnen, dan opBtanden on bloedvergieting. Hitoe levert
ons een voorbeeld. Altijd heeft het zieh verzet tagen
de opdringing eener vreemde Godsdienst, en ik geloof,
dat, indien wij tot den oorsprong van al die verderfelijke
oorlogen, waaraan reeds zoo vele zielen zijn opgeofferd ,
doordringen, wij alsdan den Godsdiensthaat op den voor-
grond zouden vinden, en waar die in het spei komt, is
geene verzoening denkbaar. Erg genoeg, dat wij, der rol
van overheerschers getrouw en ons eigenbelang in alles de
voorkeur gevende, dat van hen met voeten treden en
zelfs hunne burgerlijke vrijheid niet onaangerand laten. Ik
kom, zoo als gij weet, met den Oude van Ceyt terug.
Ik was, aan het hoofd van deszelfs geleide en hoorde den
dwang, dien kij, droog weg, gelijk onze Landvoogd altijd
gewoon i s , den Orang kaija’s van Hitoe opleide. HoeZeer
krijgsman, was ik toeh geroerd door het aanschouwen van
al het onheil over de Hitoezen door de langdurige oorlogen
uitgestort. Het werd mij te benaanwd om het hart bij
het zien der vernieling en armoede, waaraan zij door
hunne worstelingen met onze magt steeds waren prijs ge-
geven, en bij mij zelven daeht ik na, hoe het ons wel
smaken z o u in d ien vreemdelingen in ons land droiigen,
ons de wetten stelden endwongen onze gewoonten, taal en
Godsdienst te verzaken en de hunnen aan te nemen. De
hemel beware ons en onze nakomelingen voor zulk een
ongeluk! De mensch is geboren met eene onbeperkte zucht
naar vrijheid; slechts maatschappelijke belangen breidelen
die ten nutte van het algemeen, en geenszias bevreemdt
het mij , dat ook z ij, de Hitoezen, bij wien bovendien de
Godsdiensthaat zoo diep wortel heeft geschoten, geene
poging onbeproefd laten, om het hun drukkend en van
alle vrijheid beroovend juk hunner overheerschers, die wij
z ijn , van den hals te werpen.”
»Schoonklinkende woorden, krek, Mobbeag ! wartaal en
onzin. Indien gij zoo lang waart hier geweest als ik en
niet minder ondervindiug hadt van dat Moorsche honden-
gebroed, zoudt gij er anders over denken. Ten onder