
»Genade, vraagt gij, gedrogt? en gij hebt mijn besten
vriend darren aanvallen ! Wat heeft hij u gedaan, B r a m ? ”
F i c w s i i was te goedhartig om zijn toestand te verzwa-
ren en antwoordde daarom : » Och , niet veel, S w a g e r !
deftig was hij wel niet; — inaar hij wilde raij slechts ver-
moorden en daarna Mahomedaan maken.”
» Mahomedaan maken ! — barstte S wager lagchende uit ,
terwijl hij den Poelotter in het zand wierp en hem toe-
duwde : verroer u niet, hond ! Dat zou u mooi bij moeder
v a s A efeji te p a s gekomen zijn.”
» Dat zei ik hem ook , en vertelde hem daarenboven ,
dat ik eene deftige bruid had , doch hij wilde niet naar mij
luisteren, en hieuw en stak naar mij op eene schrikkelijke
wijze. Ik heb nooit zulk een’ razenden duirel gezien.”
» Dat zullen wij hem wel afleeren. Hoe komt gij hier,
ellendeling ?”
» Genade, groote heer ! — en het angstzweet brak den
Poetoeter overal uit. — P a t iw a k i en T o e e o e c a b e s ie hebben
mij gedwongen tegen de Holländers te vechten ; — anders
zou ik het nooit hebben durven wagen.”
» Duizend duivels ! gij zijt dan eene dubbele verrader ?
Eerst uwe landslieden en daarna ons. Wat deed gij op
den Capaha
» Och , Groote heer ! geen woord heb ik hun gezegd van
hetgeen ik in de kotta Laha gezien heb en mij daar ge-
beurd is. Ik zweer het u bij den Profeet. Ik ben een
getrouw bondgenoot, en was enkel naar den Capaha ge-
gaan , om mij nog eens te verlustigen in de schoone , mij
onvergetelijke trekken van de beminlijke S e Tie d ja .”
» Yan wie?”
» Yan S e T ie d ja , d e j o n g s t e vrouw v a n T oeeoecabesie,
d ie m ij a l t i jd v u r i g b e m in d h e e f t e n . . . . ”
» Daar begint hij hetzelfde liedje als bij den Landvoogd,
S wager ! ”
»Hij zal het niet lang zingen. Duizend duivels! hij
aast dan ook op een ander man’s eigendom, dat gedrogt!
en is bovendien een verrader. Wij zullen het kort met
u maken, aardworm ! en den Landvoogd de moeite be-
sparen om u te doen ophangen. Zulk een ellendeling te
laten leven is eene terging des hemels. Gij zijt anders zoo
vlug als een aal en kunt verd. . . d mooi rollen, doch
heden zult gij mij niet ontsnappen.”
De Poeloeter, met het doodzweet op het gelaat , om-
vatte S wageh’ s knieen , kuste het stof zijner voeten en
smeekte dringend; » genade , Groote heer ! maak mij tot
uwen slaaf, maar laat mij leven. Ik zal u dienen tot
dat de Merk'elmaud mij roept.”
» Wie ? zegt gij.”
» De engel des doods, Groote heer !”
» Die is niet ver van u a f , want ik ben het, verstaat
gij , duizend duivels! ik ben het.”
» Gij wilt hem toch het leven niet benemen ?” vroeg
B r a m m e t j e ängstig en medelijdend.
» Waarom niet , B ram ! doe ik het niet, dan doet het
de oude en die heeft veel minder met hem afterekenen ,
dan ik. Ik heb het niet vergeten , hoe hij mij aan de
landpoort............ ”
» S w a g e r ! — viel hem B ram in de rede, nog angstiger
wordende toen hij de toeneming van des vaandrigs boosheid
ontwaarde ‘ — S wager ! ik smeek het u. Laat de wraak
aan den hemel over en neem dat gedrogt slechts gevan-
gen.”
» Neen , beste B r a m ! dat kan niet. Hij, die zieh in
de armen der ondeugd werpt en daardoor het ongeluk zijner
medeschepselen berokkent, verdient niet te leven. Ik
ben een rond soldaat en haat en verfoei alle spionnen
en verraders” en den Poeloeter van zieh afschoppen-
de , greep hij denzelven , toen hij zieh die gelegenheid