
hem een afzigtelijk voorkomen. Nergens ook waren de
wegen zoo onveilig, inoord en menschenroof ineer aan de
orde van den dag, dan in zijn iand. Immer in onmin
met zijne naburen, inoest hij zijne onderdaneri, die mede
door zijn voorbeeld tuk op inoord en roof waren, gedurig
in beweging houden, om zieh voor vijandelijke overvallen
te bescherinen; en, de rijst- en djagong- (turksche iarwe)
bouw daardoor • veronachtzaamd wordende, zoo was er
dikwijls feile hongersnood en werd eindelijk de neiging,
om zieh gewelddadig te verrijken, voor hen allen het
eenigst middel van bestaan.
» T ja ! — bromde Krain Laukau in zieh zelven, en
te ongeduldiger nog, orndat hij reeds vruchteloos ver-
scheidene personen had uitgezonden, om te zien of er
zieh niets op den weg onldekken lie t ; — T j a ! — hij
laat zieh wel wachten , die jonge zolskap 5 — denkt hij
dan n ie t, dat ik op mijne jaren ook rust noodig heb ? —
een vermetel plan , waarachtig! zoo als hij mij door zijnen
Vertrouweling heeft doen weten, om de dochter van
jKrain Bojtthaib te midden eener jagt te ontvoeren en
herwaarts te brengen ; — als hem dat gelukt, kijk ! dan
is hij een ke r e l; — maar Tja ! eenmaal hier — zal het
zoo gemakkelijk niet vallen haar weder uit mijne handen
te krijgen, want, — en hierbij grijnsde hij als een
meerkat, — Nabie Dahed (de profeet David) was
ook niet jong meer, toen hij zieh door eene jeugdige,
schoone maagd de voeten liet verwarmen , -— en JVabie
Soleimüv e i ahliui (de profeet Saiomoh de wijze) dan? —
he h e, hij had er maar duizend ; en waarom , — zijn baard
uitslrijkende , — ik dan n i e t ,—ik •— die even goed een
profeet ben in mijn eigen land en doen en laten kan,
wat ik wil ? — het zal hem weinig baten of hij er zieh
tegen verzet; — Tj.a ! een krissteek en de zaak is afge-
daan , — en zij — als zij niet wil . . . . , de Europeanen
mögen met hunne zotte menschlievendheid den slavenhan-
del beletten, — onder ons is zij nog allijd honderd spaan-
sche matten waard, ten minste een goed paard , indien
zij zoo schoon i s , als het gerucht haar nageeft. Maar
waar blijven toch Sa Bissie en Sb Lewa ? ik heb hun
zoo steliig bevolen niet lang op hunnen togt te vertoe-
ven 5 — mogelijk gelukt'hun de aanslag niet, en komen zij
zonder den Albinos (I) terug , — en wat dan gedaan ?
T ja ! de oorlog met Krain Bosthaijt wordt onvermijdelijk
en het kan niet lang verborgen blijven, dat zijne dochter
zieh hier bevindt, namelijk als zij komt met dien ver-
metelen roover. — He! h e! he! Tot dus verre heeft hij
mij slechts verdacht gehouden en aan het hoofd gemaald
van paarden- en karbouwenroof, maar dan zal het menschenroof
heeten, en dat nog wel van zijne dochter !
lang duurt het niet, of ik heb hem met zjjne strijders
op het dak en dat bezoek zal nog al vrij luidruchtig
wezen. — Anders is hij nog al taai en laat zieh lang ge-
noeg ringelooren — maar ditmaal, — he ! he 1 he ! zal er
( 1) De A l b i n o s , (in In d i e meer bekend onder de bena-
ming van K a k k e r l a k ) is eene speling der natuur onder de
Maleische volkstammen. In stede van de gewone donkerbruine-
kleur hebben zij een’ mat blanken h uid, soms met bruine vlck-
ken doormengd, hetwelk een onaangenaam gezigt oplevert, sluik
vlasachtig wit haar en roode oogen, waarmede z i j , naar men
z e g t, des nachts het best zien kunnen. Zeldzaam onderscheiden
zij zieh door eene vlugge ontwikkeling der geestvermogens; — de
natuur schijnt in alles onderdruktt'<e l f hun aantal is gering. Mogelijk
dat het toevalig zien van diergelijke personen in de binnenlanden
van A f r i k a , aanleiding gegeven heeft tot de gedachten,
door sommige reizigers geopperd, wegens het aldaar bestaan eener
geheele natie A l b i n o s s e n of zoogenaamde W i t t e ISke-
g e r s.