
gen, en will gij nu, dat alles , door mij in de waagschaal
te stellen , zal verloren gaan ?”
» Wat s t il! — denkt gij dan , krain , dat, indien gij
gevallen waart, ik u niet bloedig gewroken zoude hebben.,
en niet even goed als gij — en allen, zoo als gij
daar zijt. * ellendelingen 1 die voor geen aas inoed in bet
hart hebben, — en misschien beter nog, de klewang
durf trekken.— Wacht slechts en ik zal u, toonen , wat
eene vrouw, wat eene moeder vermag; ik zal u bewij-
zen, dat gij zijt', waarvoor ik u houde , een lafaard, een
onnatuurlijke vader , die zieh om het lot zijner dochter
niet bekommert, maar op zijn geinak naar huis keert,
als zij mogelijk mishandeld en met geweld van bare
e e r ..............”
R i •ain Bosthaiit werd eindelijk op deze onregtvaardige
aantijging boos , en van het paard springende, riep hij
de immer kakelende moeder toe : — » zwijg, vrouw !
zwijg, zeg ik u , — in het huis alles wat gij wi lt, —
maar buiten de deur , daar is alleen mijn bevel geldig; —
naar huis gij allen en'maakt uwe wapenen gereed , binnen
weinige dagen zullen wij ons wreken.”
Zijne vrouw, verwonderd over den strengen, ongewo-
nen toon , welken hij in eens tegen haar aannam , leerde
voor de eerste inaal .hares levens onderwerping aan zijnen
wil en trad het huis. weder in; — doch naauwelijks was
dit geschied , of Poea Basso kwatn aamechtig , zoo hard
zijne oude beenen hem dragen konden, aanloopen, drong
door de menigte heen , plaatste zieh midden in het ver-
trek en riep , zieh verwilderd en wanhopig de hären uit
den baard trekkende , inet eene donderende stem : —
» Krain! mijn kleinzoon !”
» Wat?” vroeg Krain Boithaiv.
» Mijn kleinzoon , — de Jdeine Albinos / ”
» En wat zou die?”
» Gestolen , Krain ? — door roovers van Laijkan op-
geligt en derwaarts gevoerd!”
» En wanneer d a t? ”
» Heden iniddag. ”
». Gij drooint, Poea ! — hij zal mogelijk in het bosch
verdwaald zijn, — Wat zouden zij inet dat kind doen?”
» Ik drooin niet, Krain! — maar zeg u , dat zij mijn’
kleinzoon , den eenigsten troost die inij in het leven over-
schiet, nu al mijne kinderen reeds ten grave zijn gedaald,
hebben opgeligt en hem zullen vermoorden ; — hoort gij ,
K r a in ! men heeft er twee kerels hard raede zien weg-
loopen; — maar terug wil ik hem hebben, — hoort
gij > — al zoude ik den ouden Krain Laijkav de kris in
het hart boren ; — help mij o f a l l e n .................” en hij
stampvoette van woede en hief dreigend een vuist ten
hemel.
» Ook da t nog , — ■ zuchtte Krain B o jth a iv , — bedaar ,
Poea! wa t ra a s t gij als o f u alleen een ongeluk was
o v erkomen ; — ook mijne d o c h te r , Sb L o h p o , is geroofd
en beide onze kinderen zullen wij wreken en verlossen ,
v e r trouw daarop.”
» Wat, K ra in ! ook uwe dochter is geroofd — ook
Daing L ompo i s w e g ? — Hai n u b e g r i jp i k h e t , __
nu weet ik waarom Krain Loi (I) mij zoo verwoed aan-
staarde ; — hoor het, Daing Rkkb , — en deze kwam
Ci) Krain Loi , schijnt in de oude tijden in het Bont-
hainsche, een vergode koning geweest te zijn, doch dien
de invloed van het M a h omedani smus in een’ duivel her-
schapen heeft. Nog heden wordt hij door de bevolking ver-
eerd, aan hem geofferd en zijn nachtzetel is een groote steen ,
dien men ook voor hem zelven houdt. (Zie Ned. Ind. Tijd-
schrift, 3 jaargang, nc¡. 6 , fo. 587.