
i n e t 'm f g e w e c s t ; — z e lf s h e b t g ij n a a u w e lijk s het huis v a n
P atiwa iti v e r l a t e n ? ”
» Ik heb u ook nog niet gezegd , waar en hoe ik dien
duivel gesproken heb.”
» Waar dan ? — Spreek haastig , want wij hebben geen
tijd over om dien inet u te verbeuzelen.”
» Waar anders, T oeloecabesie dan op mijne legerstede.
Ik droomdc.............. ”
» Wat? gij droomdet en wilt ons. . . .
» Laat hem uitspreken,—voegde de Iman R i d j a l i den
Orang kaija van Capalia toe.—Herinner u , dat droomen
veeial den weg tot gelukkige of twijfelachtige uitkomsten
aanwijzen. Het was iminers in een’ droom, dat onzen
heiligen Profeet het eerst zijne groote roeping tot heil der
menschen door bovennatuurlijke wezens werd kenbaar ge-
maakt?”
» Ga dan voort, Latoewiloeloe! maar wees kort.”
» Ik droomde ,—hernam deze ,—in den laatstleden nacht,
dat ik in de armen van S e T i e d j . . . .”
Nog had hij dien naam niet uitgesproken of T o e l o e c a b
e s ie sprong reeds woedend op en sloeg de hand aan
zijne tamboeka. Doch P a t iw a e i en de Iman grepen hem
aan en de eerst genoemde fluisterde hem in :» bedaar,
Orang kaija! wat stoort gij u aan de wartaal van een’
zinlooze ? Waarom wilt gij u ijverzuchtig toonen op znlk
een gedrogt ? Laat hem denken en droomen wat hij wil j
maar vergeet niet, dat zinloozen soms Goddelijke ingevin-
gen hebben. Ook hij is misschien een middel in de hand
der Yoorzienigheid !”
Met tegenzin zette T o e l o e c a b e s ie zieh weer neder, en
de Latoewiloeloe , die deraoedig en in eene gebogene hou-
ding de uitwerksels van diens gramschap zat aftewachten,
hief het hoofd op nienw op en zeide :
» Ik droomde, dat ik . . . dat . . . (en hij bedacht zieh
een oogenblik.)— Ik sliep zeer gerust en droqrade, dat ik
met geweld uit mijnen slaap wakker werd geschud, en voor
mij een’ mensch zag staan van de wonderlijkste gedaante.
Zijne welgeinaaktheid kon in het geheel niet bij de mijne
halen. Zijne oogen glommen als kolen vuur. Zijn hoofd-
haar hing hem met honderde tressen op den rüg en hij had
eene bloedroode kleur. Verschrikt sprong ik op , doch
herslelde "mij spoedig en vroeg hem: Wie en van waar
zjjt gij? ik ben kae-ele, antwoorde hij, de koning
der heuvels en - gelast u , Latoewiloeloe van Poeloel !
die zulk een grooten invloed op de bewoners van dezen
berg bezit, hun te zeggen , dat ik , hoezeer zij mij als
hunnen God verzaakt hebben, evenwel nog altijd genegeu-
heid voor hen koester en medelijden heb met den droevi-
gen toestand , waarin zij zieh thans bevinden. Ga daarom
tot de hoofiien uwer lotgenooten en zeg hun, dat zij , Indien
zij naar mijn woord willen hooren , weldra uit hunnen
nood verlost zullen worden. Daartoe vergun ik hun
zieh te vestigen op den kalen rolsachligen heuvel in de
noorderbogt van Capaha; op dien rots, welke, gelijk
een muur, loodregt uit zee schijnt opgetrokken te zijn.
Yolgen zij mijn’ raad , dan zullen zij gelukkig en voor-
spoedig wezen , en nog voorspoediger , indien zij mij weder
dienen , even als te voren.
jfeen, neen ! antwoordde ik , — dat kan niet , dat
zou onze Profeet M a h o m e b niet dulden. Maar ik had dien
heiligen naam naauw genoemd of de duivel siste als een
slang, veranderde in dat kruipend gedierte en verdween
in een oogenblik. Dat is mijn droom geweest, T o e l o e c a b
e s i e ! en het staat aan u om de gegevene aanwijzing te
volgen.”
» En wat zouden wij op dien kalen heuvel doen ?”
» Wat anders, dan er eene bentink opwerpen, van waar-
uit gij de vijandelijke schepen zult kunuen beschielen.