
Yonden wij slechts een plekje, van waar wij hen beschielen
konden, dan zou ik nog aan de mogelijkheid geloo-
ven, maar. . . .
» Is het mij vergund binnen te komen ?” vroeg de La-
toewiloeloe van Poeloet, die zijn gedrogtelijk hoofd de
denr van hei bidhuis instak.
»Wat moet die ellendeling hier?—vroeg T o e I.o e c a b e s ie ,
verwonderd over deszelfs vrijpostigheid, op zijne beurt,
doch ging tevens, zonder eenig antwoord af te wachten
, voort: — neen ! wij kunnen u hier wel missen,
want wij hebben over gewigtige zaken te spreken.,,
» Juist dat wenschte ik ook. Ik heb u iets belangrijks
raede te deelen.
» Wij hebben geen tijd om naar uwe zotternijen te hoo-
ren. Zeker hebt gij weer. . . . . ?”
» Laat hem binnen komen,—viel P atiwaki zijn schoon-
zoon in de rede; — in onze omstandigheden , raoeten
wij iedereen hooren , en wie weet of hij ons geen doel-
matigen raad kan geven, want hij is goed bekend met
den omtrek.”
De Poeloeter kreeg dan vergunning om het bidhuis in
te treden , en stapte met eene hooge borst binnen. Tot
dien dag toe had hij op zijn herhaald verzoek om naar zijn
dorp terug te keeren , geen gnnstig antwoord mögen ver-
werven. Overigens werd hij als vriend behandeld, ofschoon
hij wel bemerkte , dat al de voorwendsels, waarmede men.
hem paaide, geene andere strekking hadden , dan om zieh
van zijn’ persoon te verzekeren. Intusschen getroostte hij
zieh in den beginne die behandeling, door de gedachte
van in S b T i e d j a ’ s nabijheid te zijn , en de knevel onder
de linker neusvleugel was , even als te voren , weer netjes
opgekruld, terwijl hij van P a t iw a k i , wien zijne ijdelheid
niet onbekend was, de schoonste kleeding ter leen ontvan-
gen had, Doch toen hij , na eenige dagen verblijf op den
Cap aha , zelfs de schaduw van de voor hem onvergetelijke
S b T ied ja niet te zien kreeg, begon hem dat verblijf te
vervelen , en verlangde hij naar zijne haardstede. De steeds
heerschende onbewegelijkheid onder de opstandelingen ver-
hinderde hem om, onder voorwendsel van deelneming
in de gevechten, te kunnen ontsnappen, en daarom
spitste hij zijn brein om eene list te bedenken, waar-
door eene zoodanige omstandigheid inoest geboren, en hem
het vooruitzigt geopend worden om zijn doel te kunnen
bereiken.
Dat brein, hoezeer van een’ grooten beenigen omvang,
was evenwel, gelijk wij reeds gezegd hebben, sobertjes
bedeeld met geestvermogen , en grootendeels opgevuld met
spoken , overleveringen van de oude afgodendienst en too-
verijen , terwijl het geloof aan den duivel, onder welke
gedaante men zieh dien ook wil of kan voorstellen , gelijk
bij ieder Amboinees zelfs tot in onze dagen , eene voor-
natne plaats in hetzelve besloeg. Op dat laatste nu had hij
voornamelijk zijne hoop. tot verlossing uit zijne gevangen-r
schap gevestigd, en naauwelijks gezeten, of het eerste
woord , dat hem ontviel, was :
» T o e l o e c a b e s ie ! ik heb den duivel weer gezien.”
»Bah! welk eene gekheidantwoordde deze.—Hebt gij
niets anders te verteilen ?”
» Neen, neen, in ernst! want ik heb zelf met hem ge-
sproken.”
» Met den duivel, die u den berg heeft opgewerkt ?”
» Waarachtig niet , T o e l o e c a b e s ie ! deze keer met een’
geheel anderen. — Met kae-ele / ”
» Met wien ?” ,■
» Met kae-ele , de koning der heuvels op het eiland Noet-
salaoet^Axen zijn daar vroeger in het dorp Nallahia als
hunnen God dienden.”
» Onmogelijk, Zatoewiloeloe / gij zijt immers den berg
v C , i — . o-f I