
» Wel waarachtig, B ram ! waarom zou ik er voor u
een doekje omwinden. Ik zeg u , dat ik er aan twijfel
of ik u wel weer zal zien; — doch, zwijgen wij daarover,
want ik hoor uwe vrouw en dockters, en een diergelijk
gesprek kan nooit aangenaam zijn voor zulke teergevoelige
wezens.”
De avond vloog voorbij onder genoeglijk kouten. Sw a -
ger deed zijn best, om zijne weifelende luiin niet te doen
doorstralen en was zelfs zoo galant bij de vrouwen.
vooral bij de oudste dochter, dat het bij A braham F i .ii-
w e e l onwillekeurig de gedachten opwekte, of de vaan-
drig niet wel trek zou hebben om zijn’ schoonzoon te
worden, en of daarin niet de oorzaak kon gezöcht worden
van S w a g eb’s tegenzin om te vertrekken. B ram zag
hier tegen wel een weinig op, orndat S w a g e r niet altijd
even deftig en sorns zelfs zeer ruw was, doch hij hoopte
dat zijne dochter wel eene zachtere wending aan diens ka-
rakter geven zoude , — want de liefde doet veel, — en
aldus peinzende en het voor en tegen «yikkende en we-
gende van iets, waaraan S w a g er nooit gedacht liad, en
veel minder nog op dat oogenblik, te vast weggesleept
door zijne ongeruste gemoedsgesteldheid, denken kon,
sloeg de klok des kasteeis negen uren en het avondeten
werd opgedischt en met graagte genuttigd. Bij het af-
scheid nemen ontrolde den anders zoo ongevoeligen krijgs-
inan, die trouwens den geheelen avond tegen zijne gewoonte
zeer spaarzaam geweest was met zijne »duizend duivels,” een
traan , welke B rammet je in zulk eene deftige en weemoe-
dige stemming bragt, dat zijne vrouw en dochters schrik-
kelijk veel moeite moesten aanwenden om hem te troosten,
en het lästige geschreeuw van het kleinste kind door niemand
gehoord werd.
Ter naauwernood had de landvoogd Demmeb zijne troe-
pen in de bogt van Lian ontscheept en zieh vereenigd
met die, Welke onder het bevel van den luitenant Moer-
lag nog in de schansen aan de Telloboan’t rivier gelegerd
waren, of hij gelastte dien officier en den vaandrig Swa-
geb , om, ten. uiterste voorzigtig , des nachts van eerst-
genoemde plaats met 130 Soldaten en eenige inlanders,
beoosten den Capaha te marscheren en den weg op te
sporen naar de aangeduide hoogte. Zijn bevel werd , in
weürwil der moeijelijkheden , welke aan dien nachtelijken
togt verbonden waren, opgevolgd, en reeds begon de
dageraad aantebreken , zonder dat zij nog hun doel be-
reikt liadden , toen bij Swager , die de achterhoede aan-
voerde, het vermoeden ontstond, dat zij weder misleid
of van den regten weg afgedwaald waren. Oogenblik-ke •
lijk gaf hij het bevel over de achterwacht aan den Sergeant
Jan WiEtEMSzooir over,. gelastte dien goed op zijne
hoede te zijn, en zieh naar voren reppende, riep hij
Moerlag toe :
» Duizend duivels , luitenant 1 hoe lang duurt die marsch
toch wel. Ik geloof , dat ze ons weer mooi bij den neus
hebben. Die hoogte kan geen twee uren loopens van
Lian afliggen en wij marscheren er nu reeds meer dan
zes. Het volk is vermoeid en kan bijna geen stap meer
vooruit. De wegwijzers bedriegen ons, Moerlag !”
» Daarvan ben ik overtuigd, Swager ! zoo lang het
nog donker was , kon ik er niet over oordeelen , doch nu
wij onze beide kijkers gebruiken kunnen , kan ik u ver-
zekeren , dat wij niet alleen het spoor bester, «naar zelfs
op eene plaats zijn, waar de Capahanezen ons gemak-
kelijk overvallen kunnen. Ik heb te lang in deze streken
rondgedwaald om zulks niet met een opslag van het oog
te ontwaren , en ik geloof stellig, dat onze wegwijzers
ons opzettelijk herwaarts geleid hebben.”
» En , wat zult gij nu doen,Moerj.ag? duizend duivels!
de oude zal razend boos zijn, als ook wij deze keer,