
en Vbbbeider drong met de zijnen de opene poort binnen,
gelastende vuur te geven op de bouwvallige huizen van
boomschors , die zieh in de sterkte bevonden. Dan hier
valt het onmogelijk eene beschrijving te geven van den
schrik, van de ontsteltenis, waarmede de nog in' hunne
diepe inorgenrust gedompelde Capahanezen uit hunnen slaap
werden opgewekt. Mannen , vroiiwen en kinderen , allen
vlogen van hunne legersteden op en de huizen u it ; — ie-
der zorgde voor zieh — en het moederlijke gevoel werd
verloochend — en kinderliefde eene onwaarheid — en man-
nentrouw een schier nimmer bestaan hebbende hoedanig-
heid, en ängstig , handenwringend , : schreeuwende en
hüllende zocht elk hunner de ingedrongene blanken te
ontvlugten, die met opgeheven zwaard of piek — inet de
vlainmende lont der musketten hen inet den onvermijde-
lijksten dood bedreigden. Zonder naar geweer of wape-
nen om te zien; zonder meer aan eenige verdediging
te denken, vlogen de meesten hunner naar de poorten
en gaten der sterkte, om een weg ter ontkoming te vin-
den; verdrongen zieh , om het eerst naar buiten te körnen,
sprongen van de vervaarlijkste stellten wanhopig
naar beneden en de lucht weergalmde van het geknal der
musketten, van het sissen der kogels;— van het gevloek
der bestormers, die hunne prooi zagen ontsnappen en
van het oorverscheurend gekerm en gesteen der oiigelük-
kigen, die in hunne vermetele sprongen ter halverwege
tusschen de vooruitstekende rotspnnten en klippen bleven
hangen en daar, gefolterd door de pijnen van hun ver-
brijzeld ligehaam, gemarteld door de onuitstaanbaarste
dorst en bewaard door de vleugels der roofvogels, die
slechts op het oogenblik huns verscheiden wachtten om
aantevallen, een langzaam , sraartvol einde vinden.
T e m id d e n v a n d a t r u m o e r , v a n d ie v e rw a r r i n g , w a s
o o k T obloecabesik in v o lle v a a r t b u i t e n z ijn e w o n ih g g e^1
komen. Wog lag hij gerust in S» T ie d ja ’s armen te slui-
meren, toen het eerste schot viel en zij , daardoor wak-
ker geworden , ook hem opwekte.
»Hoort gij?” vroeg zij.
»Wat?” antwoordde hij nog dommeling door den
slaap.
» Een schot , T obloecabesie ! inogelijk worden wij over-
vallen !”
»En dat door wie, Se T i e d j a ? door'die laffe Chris-
tenhonden , die daar in hunne schansen den t tijd verspil-
lcn met ons hier boven te zitten aangapen? Onmogelijk.
Misschien is een hert te digt onze bentink genaderd,
en een der hongerige wachten, indien er nog zijn, waar-
aan ik twijfel, zal op het dier geschoten hebben. Laat
iiidj nog slapen, S e T ie d ja ! straks zal ik zorg genoeg
hebben.”
» Maar — ik hoor een ongewoon rumoer; — neen, beste!
dat was geen schot op een hert; — ik hoor stemmen
— of verbeeld ik mij zulks — stemmen, zeg ik , — de taal
mijner drooinbeelden. Luister, luister, T oeloecabesie !
alweer.”
Een. daverend salvo der musketten dreunde door de
sterkte en de kogels boorden zieh een weg door hunne
woning. T o eioecabesie vloog op en omgordde de steeds
naast hem liggende tamboeka. S e T ie d ja greep naar zij-:
ne torana.
» Wat wilt gij S e T ie d ja ? ”
» U volgen en met u sterven, zoo gij den vijand niet
kunt verdrijven.”
»Dat moogt gij niet, vrouw ! denk om uwen zoon.”
» Hij slaapt en gij zijt in gevaar. Ik verlaat u niet.”
» Gij moet in huis blijven; dwing mij niet S e T ie d ja !
u voor de eerste maal te bevelen. Gij zult eil moogt mij
niet volgen. Het geraas daar biiiten wordt sterker; — de