
uiterste gekweld, elkander wanhopig aanstaardeu en hunne
moedelqosheid wederzijds niet langer konden verbergen.
» Iman / — zeide T oeloecabesie — onze toestand is langer
onverdragelijk en onze Frofeet verlaat ons.”
» Neen, Orang kaya ! —antwoordde deze , — dat niet>
maar de menschen , onze vorige vrieuden en bondgenoo-
ten , verlalen ons en zonder buuue bulp voorzie ik geen
einde aan ons lijden.”
» Gij hebt gelijk en wij moeten ons zelven trachten te
helpen. Laten wij moedig dat einde te gemoet gaau en
ons aan onzen vijand onderwerpeu.”
» Gij neemt een wanhopig besluit, waarin ik niet kan
toestemmen. Ik ben het leven nog niet moede. God is
groot en hij zal ons helpen. Integendeel gevoel ik in
mij eene roeping, orn onzen vijand nog meer nadeel toe
te brengen dan wij hem tot dus ver hebben kunnen be-
rokkenen. Ylugten wij, in stede van ons hoofd onder
den bijl te bukken , naar Makasser. Daar ben ik bekend
en het zal ons daar aan geen hulp ontbreken.”
» Im an ! daartoe kan en mag ik niet besluiten. Ik
verlaat mijn’ geboortegrond nooit. Zoo lang nog S e
T i e d j a ’s overschot in de ingewandeu van den Capaha ,
waar haar Christen vader haar begraven heeft, rust —
zoo lang nog P e l l o c o l a k in de handeu van onzen vijand
is — is die grond inij te heilig, om mij van denzelven
te kunnen verwijderen. P a t iw a j t i heeft gelijk gehad, toen
hij ons op zijn sterf bed zijne veronderstelling rnede deelde,
dat de Christen, die op Se T i e d j a in het gevecht van
H an zoo veel indruk maakte — dat de kindermoorder —
haar vader moest zijn. Zij heeft mij zulks hcden nacht in
den droom bevestigd.”
» En gij gelooft daaraan?”
» J a , Iman! want zelf hebt gij mij eens gezegd, dat
droomen tot zekere uitkomsten leiden en allen twijfel weg
neraen kunnen. Doch nog meer heeft zij mij gezegd. Zij
verscheen mij heden nacht k> hare volle schoonheid — in
die schitterende gestalte , welke haar zoo eigen was wan-
neer zij aan hare te mannelijke hoedanigheden den ruimen
teugel gaf. » T obloecabesie ! — zeide zij tot mij : — Wat
zwerft gij hier doelloos rond en laat gij om uwentwille
uwe vorige lotgenooten in de gevangenis verzuchten ?
Waar is uwe liefde — waar is uwe belangstelling in het
lot uws zoons, in ons bloed, dat zoo jong reeds aan
de geweldenarijen des vijands is prijs gegeven? Sta op
en wees een man. Yrees niet voor het zwaard, dat
over uw hoofd hangt. Ga naar het kasteel en onderwerp
u aan den Landvoogd. Yelen heeft hij reeds genade
geschonken. Mogelijk strekt hij die ook tot u uit, en
kunt gij daardoor het lot van onzen geliefden zoon een
günstigen keer doen nemen. In ‘den hemel is onze vader
P a t iw a h i — ben ik uwe voorspraak — op aarde zal mijn
Christen vader u niet verlaten, en daarom omgord u
met inoed en treed den Landvoogd onverschrokken onder
de oogen.” En zie Iman ! stellig heb ik besloten , die
stem, welke zoo liefelijk mij in de ooren klonk, te
volgen en hare heilige bevelen te gehoorzamen. Nog
heden ga ik naar Hitoe lama en zal mij van daar naar
de . kotta Laha begeven.”
» En staat dat besluit vast — .is het onwrikbaar T oelo
e c a b e s i e ? ”
» J a , Im an ! zoo waar als ik mijn eenig vertrouwen
stel in de grootheid Gods en in de onfeilbaarheid van
onzen Profeet.”
» Dan scheiden onze wegen Orang kaija van Capaha ;
want ik kan dien van ons verderf niet betreden , noch
mag u terug houden van een stap , welken ik als eene
Goddelijke ingeving moet beschouwen. Yaarwel T oeloe-
cabesib ! vaarwel held van Oerien! ik heb een voorge