
gewoond , om niet al de hiuderpalen te kennen , die wij
ontmoeten zullen eu uit den weg hebben te ruiinen. Daar
en boven aan het boofd des vijands staan hunne krach-
tigste mannen» — mannen» — die vroeger wel geweken »
maar nimmer overwonnen zijn en immer weer moedig
het hoofd, na hunne nederlagen, hebben opgeheven.
Wanneer nu de natuur voor hen zoo mild i s , moeten
wij ook de krachtigste middelen tegen over hen kunnen stellen
, welke den oorlog spoedig doen eindigen , ten einde
voor te komen , dat hij niet in een’ slependen ontaard ,
die onze manschappen het slagtoffer doen zijn van ziekteu
en gebrek. Het voorbeeld van W'iwani heeft ons zulks
nog onlangs geleerd, en dit is juist de gewone taktiek
van onzen inlandsehen vijand, waardoor hij ons meer
nadeel toebrengt, meer onze krachten nutteloos doet
verspillen» . dan door de scherpste gevechten , die hij
raeestal om die reden zoekt te Arermijden. En waar,
dit vraag ik u , heeren! zullen wij die onmisbare middelen
vinden, welke ons in staat kunnen stellen om den
overmoßdigen vijand» die onze zwakte kent» met een
slag te vernietigen ? Ik spreek hier van geen geschut,
dat toch zullen wij weinig kunnen gebruiken , maar van
een voldoend aantal kloeke en vastberadene krijgslieden,
en deze heeft de zeevoogd Caas bij syjn vertrek naar
Batavia meest allen medegenoinen» Niets liet hij ons
achter» dan op eenige weinigen na, een handvol zwakke,
afgeleefde, ziekelijke manschappen, die, met moeite hun
bestaan voortslepende, näauwelijks genoeg krachten be-
zitten om de wachten te betrekken,' en waarmede men
niets gewigtigs ondernemen kan. Zoo even zagen wij het
bij het ontvlugten van den gevangenen Hitoees. Wie
hunner kon hem inhalen ? Mijn gevoelen derhalve is , om
den aanVal op den Capaha uittestellen, tot dat versehe
manschappen van Batavia zullen zijn aangekomen. Track’
len wij intusschen den vijand af breuk too te brengen,
door hem allen toevoer aftesnijden en zijne sago-bosschen
te vernielen. Mogelijk zou öok door onderhandelingen . .
» Gij zijt dus van oordeel, — viel hem de Landvoogd in
de rede,—-dat wij» even als zij , het vossenvel (1) moeten
omhangen ?”
» In een zekeren zin , ja I Edele Heer! maar wij moeten
niets beloven, hetgeen wij niet voornemens zijn te vol-
brengen. Gaan wij integendeel tot eene gewelddadige on-
derneraing over, dan kunnen wij eene schände beloo-
pen, die met een weinig geduld en doorzigt vermeden
kan worden. Later zullen wij den roem onzer wapenen
des te beter kunnen handhaven, en de vruchten van ons
geduld ruimschoots inoogsten.”
» Welnu, sieurs ! — hernam de Landvoogd Djbmmbe , na
eenige oogenblikken nagedacht te hebben, — ik neem het
gevoelen van lcapitein Yebheides als het mijne aan, en
ik twijfel niet, of gij allen doet het ook. (De raden
knikten, behalve de winkelier, die norsch voor zieh
keek). Derhalve sieur Feuweel ! teeken in ons register
maar het genomen besluit van den raad aan, dat wij
met den aanval op Capaha wachten zullen, tot dat wij
versterking van B a ta v ia , waarom ik bij de eerste scheeps-
gelegenheid vragen za l, verkregen hebben. Middelerwijl
zal ik een kleinen hongitogt längs de kusten, om die te
verkennen, ondernemen, waarop Yekheidejt mij met een
zestig inusketiers vergezellen zal. Wij willen zien en be-
proeven, wat wij ten beste der zaak kunnen uitvoeren.
De overige noodzakelijke maatregelen zult gij wel aan mijn
beleid overlaten, sieurs ! en hiermede is de vergadering
gesloten.” Haastig deed hij nu eene körte dankzegging en
verwijderde zieh schielijk uit het midden der overblufte
( i) Val ent i jnsche uitdrukking.