
vaardig hebt gij ons gevonnisd, maar hier boven,” - -
en hij bief zijne armen in de hoogte, --»hier boven is
een wreker der onschuld en deze zal uwe euveldaad niet
onbeloond laten.” Geen wonder, dat hij zieh op de bank
naast haar nedervleide, zijuer aandoeningen lucht gaf,
haar zocht te troosten en door de zoetste liefkozingen
in het leven terug te doen keeren, met küssen overstelp-
t e , tot dat de onwaardige voorzitter, op een’ wenk van
den haatdragenden Fiskaal, wien dit liefdevol tooneel een
doorn in de oogen was, daaraan een einde maakte door
te roepen: »Genoeg; — men leide hen weg” ;— en
vlug sprongen de dienaars des geregts weder toe, namen
K o r t e s h o e f in hun midden en droegen de bewnstelooze
Sara naar de gevangenis terng.
■ •
IV.
Kroone anderen thans dan de eere • loover,
En hang’ het luistrend oor aan ’t galmen van hun lie d ,
’K heb tränen voor den rampspoed over ,
Maar zangen heb ik niet.
Torieh*.
D e zandlooper in het wachthuis, aan de landpoort van
het kasteel te B a ta v ia , had zijne laatste korrel laten door-
glippen en de schildwacht sloeg met de hand het half uur
van zevenen, toen men eene kleine gestalte, in een’ groo-
ten mantel gewikkeld, den hoed diep in de oogen, het
achterpoortje der woning van den Opperlandvoogd, welks
ingang Korteshoef eenige dagen vroeger zoo noodlottig
was geweest, zag binnen slnipen. Het was de Advokaat
Fiskaal vas des Heüvel, die, volgens geheimen last van
den Generaal, Hoogstdenzelven den nitslag van het von-
nis kwam mededeelen, en het was alleen aan diens ziekte
te wijten, dat het hem niet reeds ter ooren was gekomen,
dewijl ieder er over verontwaardigd was en den mond er
vol van had, en menigeeneen hartelijk woord voor dever-
oordeelden bij den Opperlandvoogd wenschte intebrengen,
dat na echter moeijelijk geschieden kon. De Gouverneur,
wiens toestand van dag tot dag verergerde en wiens onuit-
bluschbare gramschap niet weinig zijne krachten ondermijn-
de, lag weder op eene rustbank uitgestrekt in zijn slaap-
vertrek, toen vak beit Heuvel binnentrad. Krampachtig
sprong hij op, toen hij hem zag en vroeg: » Welnu, Fiskaal
! is mijn wil volbragt?
» Niet geheel, Uw Hoog Edelheid! S aba brengt er het
leven af, maar streng gegeeseld en dus onteerd.”
»Nu, ook al goed, Fiskaal! maar ik had verwacht, dat
men mij meer eerbiedigen en niet tegenwerken zou; — ik
■»