
was ’tantwoord kort en spijtig: »Voor'mij” — » Ea
niet voor hem?” fluisterde ik haar ia het oor» — dooh
toea hadt gij dat anders zoo lief gezigtje eeas inoeten
zien. Zij kleurde, fronsde de wenkbraauwen ea sloeg
eea’ hlik op mij die raij verpiletterde. Gij weet, ik val
anders niet zoo bleu bij de vrouwtjes; maar deze maal, —
de duivel hale mij , Dokter'! — was ik gebeel uit het veld
geslagen en wist niets meer te zeggen. ”
» Fameus! en wie is dan die hem ? ” vroeg dokter .Bos-
t iu s meesmuilende en raet een gelaat, waarop het genoegen
over des Fiskaals teleurstelling te lezen was.
» Korn Dokter ! houd u niet van den dorarae > even als
of gij niet weet dat het niemand anders is , dan die waaghals
, die losbol» K orteshoe f , welke zieh zoodanig bij haar
heeft weten in te dringen , dat er geen plaatsje in haar
hart voor een’ ander overblijft. ■— Maar binnen kort hoop
ik toch . . . . ik loer slechts op eene gelegenheid bm
hem ”
» K o rteshoe f ! K ortesh oe f ! de Assistent, — de vaan-
drig van de burgerij ? — wel man-! dien ken ik ; — van
dien weet ik te spreken. Fameus ! — Begrijp eens, toen
de onzen in het afgeloopen jaar, den 20 September was
h e t, geloöf ik , — dien verwoeden üitval deden, waarbij
de veldheer der Javanen Tommongong B oeraksa sneuvel-
de, moet bij er dapper op ingehouwen hebben > want on-
ze burgers waren niet de achtersten. Maar ook hij werd
gewond, en dat fameus ! vat ge ” — en dit zeggende bleef
hij stilstaän en greep den Fiskaal bij den mantel om hem
op zijn gemak te kunnen verteilen : » Ze bragten hem bij
mij, buiten bewustzijn, zoo als ik meende, maar ja w e l!
hij had eene borstwond, die gaapte als een oven , en
scheen gevoelig tegen eene Javaansche piek opgetornd te
zijn. ' Fameus! dacht ik —- dat is er nog een -— die zal
ik hölpen, want ziet ge Fiskaal! dat was geen hart- maar
eene borst-wend eh die laat zieh van tijd tot tijd nog al
genözen. Ik beVoelde* betastte de wond ea wilde haar
juist sonderen, toen hij mij in eens bij den arm greep >, zoo
ferm, dat die wel veertien dagen bont en blaauw bleef,
en met eene stentors-stem uitriep: »Gij vermoordt mij
kwakzalver!” — Fameus ! begrijp eens; ik feen kwak-
zalver, ik een mobrdenaar ; — ik — de lijfarts van deh
Opperlandvoogd; stads opperwondheeler , ik Medici nee«
Chirurgiee et A rtie Ohxtetritice JDoctor! gestudeerd,
geexamineerd, met de kap gepromoveerd op onze wereld-
beroemde Akademie te Leiden ; — ik , een kwakzalver
, — ik een moordenaar ? Fameus ! dat vergeef ik hem
nooit.”
» Ik kan toch ‘niet merken, dat gij uwfe wraak ver gefreven
hebt, Bobtios ! ¡0* Hij isimmers weer hersteld en
mij even mooi in den weg als te voren.”
• » Nu, nu , .zoo erg meenea wij het niet ; maar hoe weet
gij -» Fiskaal! dat Korteshoef efen goed 00g heeft op Sara ,
en deze hem wellijden mag? Indien er eene dergelijke be-
trekking tusschen hen bestaat, moet die nog wel zeer
geheim wezen , ofschoon er nu feen liöht bij mij epgaat; —
Hem ! Fameus ! — als dat waar was: de arme meid 1 bet
zou miij spijten, maar wie zieh brandt. . . . ”
» Wel Dokter ! wel Dokter, ik ben öifet blind , zoo als
gij schijnt te zijn, hoort ge ; wat prevelt gij van branden
? he ! zij heeft zieh niet gebrand ; maar is veriiefd tot
over de ooren, an öp dezelfden dag dat Korteshoef ü
zoo onWaardig behandelde, die deugniet, zijn ook mij
.de oogen geopend. — Ik had het gevecht aangezien, —
opeen’ afstand , — want digt bij , daar behoor ik uit den aard
mijner betrekking, — niet te hu'is. Ik Zag den vijand vlugfceü
eh ook de gewondenhinnen brengen. Op een drafje liepik nhftr
hetkasteel om Mevrbuw de Generaalse gerust te stellen, eh
ontmoette S ara in de voorgalferjj. Haar geläät teekende de