
böwegen Hoe nieerder den dag aanbrak, hoe grooter
de toevloed werd, die van alle kanten, waar het oog zieh
ook Wendde, hetzij van bet strand, hetzij van het ge-
bergte, te zameri vloeide en wiens aantal zeker meer
dari duizenden beliep.. En geen wonder! ^want Krain
BoKTHAiif , de vorst van difc land , had deze vlakte uit-
gelibzen tot eene door hem verordende hertenjagt, de ge-
lieffcoosde, zoo geheel hun oorlogzuchtig karakter ken-
merkende uitspanning der Makassaren en Boeginezen , en
bekalVe dat de meeste onder zijn gebied behoorende kara-
pöngs heb noodige Volk tot opjaging der herten hadden
moeten leveren, kwainen er honderden uit eigene be-<
weging en tan de verste streken op de beeil, om in deze
Uitspanning te deelen. — Onder deze laatsten behoorde
ook onze jongeling, en hoezeer hij zeer wel wist dat
Krain B okthaiit , ofsclioon hij hem eene uitnoodigin»' ter
jagt gezonden had, hem, om redenen die later blijken
zullen , geen gded hart toedroeg' had hij echter, oogen-
Schijnlijk onrt deelgenoot te zijn van dit vermaak, doeh
Wörkelijk met een geheel ander oogmerk, reeds met
Lohof (1 ure na middernacht) de vaderlijke woning aan
de benedenheüing van den 4000 voeten hoogen berg van
Bonthaifi verlaten , om bij tijds op de aangeduide plante
der jagtverzameling te kunnen aankomen.
JVaauwelijk* was hij het boschje uitgestapt, of niet ver^
re in de vlakte, onder een’ eenzamen boom, ontwaarde
hij een’ op zijne lans leunende en van vertnoeidheid hij—
gende grijsaard, Wiens lange op de borst hangende baard
hem wel een eerbiedwaardig voorkomen gaf, doch wiens
armoedige en havelooze kleeding tevens aanduidde, dat
hij tot de geringere volksklasse behoorde. Omziende om
een der zijnen aan te spreken, bespeurde nu eerst onze
jÄugdige Makassaar, dat ook de Glarang van Lembang
zieh met zijne lieden bij hem had gevoegd en het woord
tot dezen rigtende, vroeg hij, op den grijsaard wijzen-
de:
» Glarang! is dat niet Poea B asso van uwe k a in -
pong?”
» Ja Daing Mabilla !” antwoord^e deze;
» Is het waar, dat hij een geestenzieuer is en' de gaaf
van Voorspelling • bezit ?”
» Ja Daing! de menschen zeggen het en zoo ver ik
weet, komt er geen woord uit zijni rnond, hoe zelden
hij ook spreekt, of het is vol wijsheid en alle dingen ge-
beuren, die hij vooruitziet en voorspelt. — Anders is hij
zeer goedig, doet niemand leed en is daaroin zeer ge-
acht. — Ook wordt hij door ons allen geeerbiedigd als
een wezen, dat dooh God en den Profeet verre boven ons
begunstigd is.”
» En wat doet hij hier ?”
» Dat weet ik niet, Daing! maar wel dat hij dikwijls
verdwijnt en dagen lang in de bosschen eenig en alleen
rondzwerfl, en wanneer hij dan hongerig en uitgeteerd
terugkeert, mist het nooit of hij doet de eene bf andere
v o o r sp e llin g ze ld en iets goeds , — want alles wat hg
ons tot dus verre voorzegd heeft, is meest altoos door
moord, brand of roof gevolgd, en wij worden er te
waakzamer om, daar de ondervinding ons geleerd heeft,
dat zijne voorspelling altijd bewaarheid wordt.”
» Zoo ! — moinpelde Daing Mabilla — wij zullen zien of
h'j ook mij kent en mogelijk iets te voorspellen heeft.”
Eenige stappen slechts en hij had den grijsaard ber
reikt. Deze veranderde niet van houding, maar zag
bem schi^ins aan eh zijn geheel uiterlijk voorkomen deed
ras bemerken, dat de zesde buitengewone zin , dien men
hem toekende, de gaaf van voorspelling, zijne vijf ge-
wone zintuigen vrij sterk in verwarring moest b r e n g e n ,
zoodat hij in een ouzer g e s t i c h t e n voor z in n e l o o z e n e e n e