
onbegrijpelijk. Was hij al lang getrouwd, Moerlag ? ”
» Dat weet ik niet, vaandrig / waarom?”
» Wel, alles went, en , — ging hij voort, den winkelier
aankijkende, die echter deed of hij niet merkte, dat het
op hem gemunt was ;— het schoonste wordt ons eindelijk
onverschillig, anders zou, — maar ik wil zwijgen en geen
geheimen klappen. Ik liep gevaar al de getrouwde mannen
van Ambotna op den hals te krijgen en, wat nog erger
wezen zou, al de vrouwen op den koop toe. Evenwel
houde ik voorzeker, dat, indien onze gastheer in zulk een
droevig geval geraakte, hij nimmer tot een’ stap zou kuu-
uen overgaan, die hem zijne liefste van het hart zou scheuren.
Want, trouw tot in den dood, hoe’slevens stormenloeijen ,
Zal hem de liefde steeds aan ’tteederst voorwerp boeijen,
Hij, die zoo vurig mint, — hij, Abraham Flcweel!
Kijkt, of hij drinkt of mint, in glas noch liefde scheel.”
» Dacht ik het niet? die ellendige poésie !” riep de Se-
cretaris, zijn stoel van boosheid achteruit werpcnde. » Het
raakt kant noch wal, en toch moet hij er mij bijhalen.”
»N a , nu, daizend duivels, Brammetje ! zoo boos niet.”
Wij kennen u immers en weten, dat ge toch ook een lief
tneisje gaarne een ooglonkje toewerpt. Bijvoorbeeld : Indien
Paul de Lima, de bnrgervaandrig, mijn brave ka-
meraad van de groene geuzen, wist, waarom gij zoo dikwijls
zijn huis voorbijgaat en zijne dochter Martha ”
Flu w e b e sidderde.
» Zijne dochter Martha, —zeg ik : — maar waarom wordt
gij zoo bleek, Bram? Daar steekt immers geen kwaad in.
Alles in eere en deftigheid, en gij schijnt ernstige voorne-
mens met haar te hebben, ofschoon ik derzelver aard niet
wel bepalen of gissen kan. Een huwelijk met haar is hm !
dunkt me, moeijelijk over een te brengen met uwen stand
en daaroro rade ik u , als vriend aan, dat ge zorgt den
oude uit de voeten te blijven, want, indien hij merkt dat
gij niet genegen zijt de bevelen van den vroegeren Land-
voogd, Freoerik Hoetmar (1), optevolgen, duizend duivels I
hij was in staat u den degen door het lijf te jagen. Hij
is een boosaardige vent; wij kennen het bloed, waarvan
hij afstamt. Die Portugezen speien niet met de liefde en
hij zou zieh niet ontzien uit wraakzucht u een dolk en
Martha een . , . .”
» Stil toch Swager ! stil toch, ” riep Fluweel van angst
bevende. » Gij schreeuwt zoo hard dat de buren het hoo-
ren kunnen, en de hemel weet, wat zij niet wel weör verteilen
zullen. Ambotna hangt van kwaadspreken aan elkander
en toch is het u allen bewust, dat ik mij nimmer
met zulke zaken heb ingelaten. Het is niet deftig te vrijen
zonder bepaald ooginerk en waarom zou ik mijn’ stand
oneer aandoen? Nooit heb ik nog gevrijd.”
» Krek! Bram! nu betrap ik u op eene onwaarheid. Wij
beiden zijn immers oudgasten op Amboina en toen de land-
vöogd Gjjsej.s gekomen i s;—ik meen het was in 1631, —
en met zijne vrouw nog twee harer zusters medebragt —
het waren de eerste Holland sehe vrouwen die hier te land
ooit voet aan wal gezet hadden — mij dunkt, krek! toen
waart ge toch ook door de liefde heen, en had op de
jongste, Elisabeth, —een mooije meid maar wat snibbig ,
een goed oog laten vallen. Had zij u begrepen, of willen
begrijpen, dan waart g e , even als ik , nu een getrouwd
man.”
» I k , Sieur vajt Alfeh ? scheelt het u in den bol ?
Nooit neb ik er.aan gedacht.”
( i) Deze eerste Nederlandsche landvoogd had, in overeenstem-
ming met den Admiraal M a t e l i e f , opverzoek der Amboinesche
bevolking, bepaald, dat de daar gevestigde Europeanen geene
Amboinesche dochters tot bijzitten zouden mögen netnen, maar
met dezelven een huwelijk moesten aangaan.