
iaud. Belooft gij mij zullts, mannen van Hitoe / ”
» In sja Allah / ” (I) antwoördden allen hevig geroerd
en innig aangedaan.
» Dan dale de zegen van Hem, die mij thans tot zieh
roept, op u en op het land onzer geboorte; — dansprei-
de hij heilen gelukonder onze arme en verdruktelandgenooten
u it , en eenmaal zullen onze nakomelingen uwe namen inet
eerbied en dankbaarheid herdenken. Maar ik ben vor-
moeid - ik ben a f ; — ik gevoel het, de tijd wordt mij
kostbaar. Het welige groen, daar buiten waarop ik
staar , is.reeds voor mijhe zwakke bogen beneveld. Laat
mij nu nog eenige oogenblik ken met T oeloecabesie en
Iman R i d j a i i alleen , want ook hun heb ik nog iets ge-
wigtigs mede te deelen.”
En iedereen verwijderde zieh weemoedig van den ster-
vende ; — en er volgde een zacht fluisterend gesprek ,
hetgeen alleen afgebroken werd door het luide geween
van T oeloecabesie en de deelnemende züchten van den
Iman. De inhoud van dat gesprek is onbekend gebleven,
doch waarschijnlijk had het betrekking op Se Tiedja. De
verbazing was op beider aangezigt te lezen , toen zij
opstonden, T oeloecabesie om P a t iw a m ’s pleegdochter te
halen, — de Iman om in de langar (bidhuis) de thalil
( gebed der dooden ) aan te heffen , zoodra de held van
Hitoe den laatsten adern zou hebben uitgeblazen.
Snikkende kwam Sb T ie d ja binnen. Smartvol wrong
zij de handen en wierp zieh aan P a t iw a e i ’s voeten. Zij
was niet meer de alle gevaren tartende moedige vrouw,
maar wel de liefhebbende, over het nabij zijnde verlies
eens hartelijk beminden vaders wanhopige dochter. De held,
wiens krachten van oogenblik tot oogenblik verminderdea,
( i) Dat geve God !
scheen ingesluimerd, doch sloeg de reeds verglaasde oogen
op, en de laatste poging tot een’ glimlach ontwoekerde een
straal van genoegen aan de door den dood reeds geken-
teekende gelaatstrekken , toen hij de liefelijke stem hoor-
de , waarmede zij vroeg:
» Vader ! gij hebt mij doen roepen ?”
» Ja , Se T ie d ja ! ik wenschte u — nog te zien , —- nog
te spreken , ?■— voor ik u en — allen voor eeuwig ver-
laat.”
» 0 , vader! scheid hiet van ons; — gij zult nog hersteilen
, — onze liefde — onze zorgen . . . . .”
» Neen , Se T ie d ja ! neen ; — voor mij is geert — hoop
meer , — ik gevoel — h et; — maar u — die ik zoo — eeuwig
lief heb , — u wilde ik , — nog iets — toevertrou-
wen. — God heb ik— altijd— gedankt — dat hij— mij u —
als dochter —geschonken — heeft, — en nu — dank — fk —
onzen profeet—rdat hij mij— nog — krache-ten— over —
laat — om u — dat te — kunnen -— zeggen — wat mij —
op het hart-—digt— en ik — niet — in het — graf mag —
bedelven. — Se T i e d j a ! lieve — dochter! — de Heere —
loone u voor al •— de — liefde, — die — gij —- mij —r
steeds — als — uwen — vader — bewezen hebt, — maar —
gij — zijt — n ie t.. . . ”
Eene vlaag van doodelijke benaauwdheid overviel hem ,
en hij kon geen woord meer zeggen.
» Yader — riepSs T ie d ja vertwijfeld op hem starende; —
een woord nog , opdat ik niet wanhopig worde; een woord
slechts, opdat mijn geest niet eeuwig ten prooije blijve
der onzekerheid , die thans zweeft over mijne geboorte, —
mijn bestaan , — mijn leven, — mijne liefde , — over mijne n
God ! vader! ben ik uwe dochter ?”
P a t iw a k i maakte eene ligte beweging met het hoofd.
Zij meende . dat hij haar toestemmend toeknikte. Zij be-
droog zieh ; het was eene laatste stuiptrekking ; — kramp