
nig rnoeite kostte het dan ook, ora hem» zoogenaamd ,
in het leven terug te roepen , en toen hij een oogenblik
zijne gedachten verzaineld, en ora zijn’ geest te verster-
ken en alle verdere gerolgen des schriks te verdrijven ,
eene halve g-e«</i'e (gorgelet) kond water zijn droog keel-
gat ingezonden had , was hij in staat zieh op te rigten
en onder zijne ranggenooten, de Orang kaijaPs , plaats
te neraen. Evenwel bleef zijn spraakvermögen nog eenig-
zins belemmerd en rooreerst opende hij zijn’ anders tot
pogchen zoo gereeden mond niet, hetgeen mogelijk ook
wel was toeteschrijven aau de scherpe blikkeu, die en
Toeloecabesie en P atiwasi op hem wierpen.
De nieuwsgierigheid om te weten van waar de Poeloeter
zoo bemodderd, bestoven en onverwachts in hun midden
was versehenen , had bij de beide laatstgenoemden weldra
de overhand, en P atiwasi , die den wrok kende, welken
T oeloecabesie tegen denzelven koesterde , haastte zieh,
ten einde geene gelegenheid tot nieuwe geschillen te ge-
ven , hem te vragen :
» Van waar komt gij , Latoewiloeloe ?”
Deze zieh hoorende aanspreken, begon weder moed te
scheppen en antwoordde dadelijk > hoezeer op een’ wreve-
ligen toon :
» Eene zonderlinge vraag ? — Even of gij allen, die
hier vergaderd zijt en geen geduld genoeg bezit om op
een’ man van mijn’ rang en invloed te wachten , alvorens
iets te beraadslagen, alleen in staat zijt om het heil des
lands te bevorderen. Weet dat ik , terwijl gij hier allen
lui en gemakkelijk bij elkander z i t> de grootste gevaren
in het algemeen belang heb getrotseerd en mij gedurende
twee dagen aan de zwaarste vermoeijenissen heb moeten
bloots teilen.”
» En waar en hoe zoo ? Nogmaals, van waar komt gij
o.p eene wijze toegefakeld, die noch overeenkomt met
- c U'C. t c S v - ' r . Cf
S L at
üwen rang, noch wij van u gewoon zijn ? Gij draagt uwe
gewone kleeding niet» Latoewiloeloe / Waartoe dient die
vermomining gelijk een man» die zelfs geen enkelen nagelboom
bezit of morgen den honger ten prooije wordt?”
»Wel , P a t iw a s i ! gij hebt gemakkelijk vragen, doch
als gij rüstig op den Capaha blijft zitten, moet gij niet
te ligtvaardig oordeelen over hetgeen anderen in de vlak-
ten of längs de stranden verrigten. Gij vraagt. van waar
ik kom ? Welnu! gij zult het weten : — en dit zeide hij
met zekeren trots en verwaandheid, — geenszins wil ik
mij ne handelingen verborgen houden. Luister ! ik kom van
de Ko tta Laha en heb den Gouverneur gesproken !”
» Gij den Gouverneur gesproken ? Hoe durfdet gij dat
wagen ?” vroeg Toeloecabesie , hem argwanend aanziende.
» 0 ! het was van mijne zijde gansch niet opzettelijk ,
daarop wil ik mij niet beroemen — maar slechts bloot toe-
vallig. De oude Tanahitoemessen had mij verzocht be-
nevens verscheidene andere Orang kaijd’s , — de meesten
zitten hier , geloof ik , — met hem naar de Ko tta Laha
te gaan, ten einde den Gouverneur vergiffenis voor u te
smeeken. Ik twijfel ook niet of hij zou u die geschonken
hebben, indien ik er .slechts bij tijds geweest was, want
die anderen . . . en met minachting de overige Orang
kaya,s aanziende ,' haalde hij de schouders op ; — onge-
lukkig echter voor u allen kwam ik te laat te Hitoe-
lama , aan Cajoas’s woning aan, en hem niet meer te
huis vindende, stapte ik driftig naar de K otta door,
waar ik aankwam, ongeveer een uur nadat al de Orang
k a ya ’s reeds weder vertrokken waren. Ik wist dus niets
van den uitslag hunner onderneming, doch was toch
nieuwsgierig om het een of ander te vernemen, wat ons
hier van nut zou kunnen zijn. Ik waagde mij daarom in
de nabijheid van het kasteel en werd aangesproken door
een’ grooten, z waren , onbeschoften Wolanda (Holländer)