
nageslacht heb ben opgewekt. En waarlijk ! onbegrijpelijk
inoet het ons voorkomen , hoe mannen als Rijkeof vak
Goess, Speelmas j vAif Hülst, in grooter werkkring ;
als Ottees, Caak , Gijsees , Dehmen en oneindig in be-
perkter omvang, allen opgeleid voor de pen en eerst in
gevorderde jaren op het slagveld zieh doende kennen,
daär waar men met grond zou kunnen veronderstellen,
dat zij nimmer te huis behoorden, evenwel zieh onder-
scheidden door moed, als veldheeren nitblonken en groo-
tere overwinningen behaalden, dan de geschiedenis ons
in latere tijden aanwijst. Mogelijk dat de eenyoud der
taktiek en de nog zoo gevreesde meerderheid der Euro-
pesche wapenen hun destijds in de hand werkten ; — het zij
zoo. Maar onbetwistbaar is het ook, dat de zedelijke
invloed, welken zij op de inlandsche berolking hebben
verworven, in onze eeuw van verlichting en beschaving
niet is staande kunnen gehouden worden en werkelijk
is gedaald.
De Landvoogd D e m m e r liep, toen hij zijne schelle stem
deed hooren, driftig de vergaderzaal op en neder. Hij
scheen in toorn onstoken en wierp blikken voi veront-
waardiging op een' met Maleische karakters geschreven
brief, die op eene tafel lag. De eerbiedwaardige Cajoam,
van zijne zitplaats opgestaan, liet het grijze hoofd op de
borst hangen, en de Hitoesche Orang k a yd ’e drongen
zieh in een hoek te zamen, den driftigen Landvoogd
ruim baan latende.
» Ongehoord, — baratte deze in eens lo s, — ongehoord
Cajoas ! En gij waagt het nog, een goed woord voor
die ellendelingen te spreken ? — gij waagt. het, mij te
smeeken om hun nog vergiffenis te schenken ?”
» Het zijn verdwaalden, Groote heer ! uw bevel heeft hen
in eens te hard, te onverwacht aangetast. Zij zijn gehecht
aan den ouden regeringsvorm hunner voorvaderen. Maar'
door zachtheid, — door een weinig geduld en toegevend-
heid, Groote heer ! zullen zij wel tot inkeer komen. En
van wie kunnen zij die anders verwachten dan van u ,
die in naam der Com pagnie hier alles vermag ?”
» Wat zachtheid, Cajoas ! een vloek rust op de zachtheid,
die mijne voorgangers zoo dikwijls met uwetrotsche,
opgeblazene landslieden hebben aan den dag gelegd. On-
der mij zullen de tijden van Tepie en H a~ktat.t niet
herleven. Neen ! ik zal anders handelen ; — ik , zal hen
doen ondervinden, wat de magt der Compagnie kan uit-
voeren, welken eerbied en gehoorzaamheid zij aan haar
als onderdanen en niet als bondgenooten, waarop gij
zoo ijdel pocht, verschuldigd zijn. Het geheele Hitoe is
door bare wapenen ten ondergebragt en overwonnen , en,
als wormen aan mijne voeten kruipende, zullen zij
het loon ontvangen voor hunnen weerstand, voor hun
onophoudelijk oproerig gedrag.”
» Gij zijt te regtvaardig Groote heer ! — ving de grijs-
aard op nieuw demoedig a a n ,— om allen, om der
wille: van eenigen, te doen lijden. Indien Toeeoeca-
B E S IE . . . . . ”
Noem mij dien naam niet, Cajoan ! voor dien galgen-
brok is nooit genade te verwerven. Onvoorwaardelijk heeft
hij die verbeurt. Lees, want uit zijn arendsnest dürft
hij mij nog tarten, — wat hij mij schrijft en oordeel dan ,
of ik anders, dan ten strengste, handelen kan, — en hij
wierp den Tanahitoemessen den brief to e , wiens inhoud
zijne gramschap zoo hevig had doen uitbarsten.”
Cajoait las dien aandachtig, schudde het hoofd wee-
moedig, en gaf hem eerbiedig terug.
» Welnu ! hebt gij het gelezen ? Ifoodigt hij mij niet u it,
die vermetele, om, tndten het mij mogelijk tu , op den
Capaha te komen en daar een mondgesprek met hem te
houden ? Meldt hij niet in dien brief, dat hij alle wäre