
heid, welke hem het voorkomen gaf van een gekleed wandelend
geraamte. Beiden waren deftig naar den smaak
diens tijds in het zwart gekleed, droegen een kort man-
teltje over den regterschouder en hadden groote spits toeloopende
hoeden met breede randen op. Een degen met
stalen gevest hing aan eene zilveren ketting hun op zijde.
Statig en stilzwijgend bleven zij voortwandelen tot nage-
noeg op de helft der Prinsestraat, wanneer de schrale het
woord opvatte en dat zwijgen af brak door te vragen: »Wel
dokter Boktiüs! hoe maakt het uw patient ? Mij dunkt,
gij zijt heden avond vrij lang in het slaapvertrek van den
Opperlandvoogd gebleven.”
» Fameus, Fiskaal,” was het antwoord; » fameus! een
weinig koortsig — maar toch — de dyssenterie mindert da-
gelijks. — Geen nood; — ik help Zijn Hoog Edelheid naar
de regelen der kunst en zal hem weldra grondig . . . . ”
» Zeer wel Dokter! evenwel komt het mij voor, dat Zijn
Hoog Edelheid sterk in krachten afneemt.”
» Fameus 1 naar het ligchaam, maar niet naar den geest,
Mr. vak dek Heuvee. Ik heb daarvan heden avond nog
een staaltje gezien. Er schijnen geruckten te bestaan, dat
die Javaansche dwarsdrijvers, die, geloof ik , nimmer onze
vrienden zullen worden, ons nog niet met rust willen laten
en de Heizer van Mataram een nieuw beleg wil onderne-
men. Wel bekome het hem. Ik dacht dat hij in het af-
geloopen jaar genoeg van ons kruid en lood geproefd had;
maar z ie , nu wil hij het nog eens wagen, ofschoon hij
ondervonden heeft, dat ook wij de handen uit den mouw
kunnen steken , als het er op aan komt. De generaal Koek
moet intusschen stellige tijdingen gekregen hebben , want
, ik vond Zijn Hoog Edelheid in een druk gesprek met den
serjant - majoor Yerbeek en den geheimschrijver vah der Lee.
Zij hadden den platten grond van Batavia voor zieh, en
de Generaal wees met den vinger de zwakste punten aan,
die nog versterkt moesten worden. Hij raakte daardoor ia
vuur en maakte zieh zoo driftig, dat ik vreesde, dat hij
er onder bezwijken zoude. Fameus! doch geen nood, Fiskaal
! ik help Zijn Hoog Edelheid naar den grond der. . .”
» Dat weten wij, Dokter! daarvan zijn voorbeelden ge-
noeg; — maar ik had wel ge wen seht, dat gij uwe visite
wat korter gemaakt hadt en bij ons in de achtergalerij ge-
komen waart.”
» En wat zoude ik däar gedaan hebben, Fiskaal! däar
waren geen zieken, of gij moest gewond zijn. ”
» Ik? ” vroeg de Fiskaal verwonderd.
» J a , gij of uw hart, dat wel hetzelfde is , (antwoordde
de Dokter lagchende); fameus! door de pijlder liefde, die
nog erger moet doordringen dan een Javaansche pieksteek.
Maar om dat te genezen, Fiskaal! daartoe ben ik te oud,
ik herinner mij nietsmeer van de praktijk van Dokter Amor,
en buitendien, ik bemoei er mij niet mede, want dat zijn
wonden, die zieh nooit in den grond laten genezen.55 •
» Gij schertst, Dokter, en wilt mij zeker niet geloovenj—■
maar waar is het; ik heb mij doodelijk verveeld.”
» Doodelijk verveeld ! wel fameus! en dat in gezelschap
van die goede Mevrouw de Generaalse en van die lieve,
engelachtige Sara? Hm, ik dacht dat gij een’ witten voet
bij haar hadt?”
» Mis , Dokter ! mis ; — ik ben het niet die zoo hoog
in hare gunst staat aangeteekend. Mevrouw Koek was stilen
ongerust, naar het scheen. De ziekte van baren echtge-
noot bekommert haar en zij bemerkt wel, dat hij te veel
zijne krachten inspant, om het nog lang op de been te
kunnen houden. Sara was even afgetrokken; naauwe-
lijks verwaardigde zij mij met een’ flaauwen opslag harer
schoone oogen , veel minder nog met een woord, en toen
ik» om- toch wat te zeggen, haar vroeg, voor wien zij
die mooije muilen stikte, waarraede zij zieh onledig hield ,