
van zijn geduld niet veel overschieten., vooral als Maingi
Rebe , dat lieve w ijfje , er zieh tnede b emoeit, en ik
twijfel n ie t , of dat doet zij , dat en g e lt je , voor wie
Krain Bojsthaib zoo g ew illig b u k t ; — zeker is hij spoe-
dig h ie r , — doch beter hein voor te komen, en inet rnijne
magt op zijn grondgebied te trek k en. — Uoedanig echter
de rnoed der mijnen, die door de vele nederlageu ons
door hein to e g eb rag t, zoo geheel is neerge slag en, opge-
w a k k e rd , indien ik hen nie t door belangrijke vo o r te ek e -
nen van een’ goeden uitslag v o o ra f ve rzeke ren k an ? En
daartoe ontbre ekt inij een Klbinos ; T ja ! een Albinos /—
en hij sloeg zieh inet de vlak ke regterhand op de d i j ; —
— in inijn land is er g e e n , en daarotn, -— v e rvolgd e hij
glimlagchende, — leen ik er een van inijn' n ab u u r; —
inet geweld , wel is waar , — maar ik moet wel en kan
n ie t anders, want ik loop gevaar van geheel door K ra in
B o s th a is ve ruield te worden, vo o ral als Kaing M a b i l la ’ s
voornemen g e lu k t .— En wa t z e g t edn inenschenleven meer
o f mind e r; — reeds zoovelen zijn door mijne handen en
op mijn bevel de k ris in d e 'b o r s t .................”
De hoefslag van een paard lieb z ieh in de v e r te hooren
en brak zijne alleeuspraak af. Het kwaiu a l nader en
nader * hield vo or de wohihg Stil en Kaing Mabiiaa met
zijnen r o o f , vermoeid en afgeinat den wrakken trap op-
klimmende, s to r tte niet de in zwijm liggende Daing
Losipo vo o r zijne voeten neder. — » Tja ¥ — riep de met
hein sedert lang in roofzuchtige b e trek kin g staande Krain
L a i j k a s , in eens op spring ende, u i t : — z ijt ge d a a r ,
Kaing l — g e lu k t , — w e ln u , dat is goed — zoo goed als
een k rissteek in het hart mijns vjjands. — W a t za l Kra in
BesxflAiir längs zijn’ neus k ijk en , en uw b ro e d e r ; —
en w a t z a l Kaing Rebe sn a te ren , — he ! he ! he ! maar
de menschen hebben ge lijk , Kaing ! — m o o i—■ waarach-»
t ig — m o o i, — en zijne oogen waterden van w e llu s t ;
gij hebt goed u itg e k e k e n , en werkelijk uwe keus is
d e r moeite wa ard .” Zieh daarop over de nog bewüste-
looze maagd henen buigende , scheen hij haar de wangen
te willen streelen , doch Kaing M a b iila , wien d it met
aangenaam w a s , t ro k hem te ru g en schreeuwde ruw w e g ,
met inoeite zijne argdenkendheid inhoudende , hem in het
o o r :
»R a a k haar n ie t aan , K ra in ! zij is de mijne en niemand
za l haar ongewroken aanraken.
» Nu j a , dat wee t ik w e l , wat za l * k met haar d o e n ,—
ik afgeleefd g r ijsa a rd , — maar willen wij ze n ie t aaü de
v e rzo rg in g mijner vrouwett o v e rg e v en , want ziel zij
heeft hulp no od ig, en welstaanshalve, ‘ ve rvolgde hjj na
eenig bedenken, schijnheilig en a r g lis t ig , — kan ik haar
toch niet aan u alleen over laten , alvorens gij , vo lg en s
- onze wetten > met elkander gehuwd z ijt e n , h e ! h e !
he ! het z a l nog w e l een p a a r dagen d u r e n , eer da t
ik a l de behoorlijke toebe re idselen daartoe heb laten ma-
k en .”
»O m ’ t e v e n , — antwoordde Daing M a b illa , —
nögmaals, raak haar n ie t a a n , — en zijne klewäng
kWam h a lf u it de scheede, — noch g i j , noch een der
uWett, v66r gij mij gezworen h e b t , van h a a r , zoodra ik
zulks v e r la n g , weder in mijne handen te rug te geven en
haar door geen gevaar o f n o o d , hoe öok genaamd o f hoe
g rö o t o o k , ooit aan hare ouders o f bloedverwanten te
zullen uitleveren. — L ie v e r haar d o o d , dan die schände.
ZWeer d it eh gij moogt to t haar w e lz ijn , voorlöopig met
h aa r h and e len , zoo als gij go ed d u n k t.”
B e beide vrienden kehden elkander. K ram L a ijk a b ,
zonder eenige gramschap te doen b lijk e n , z e t te z ieh b e-
daard op zijne gewone z itp la a ts n e d e r , lie t eene kom met
water brengen eh Kaing Mabilla nam plaats over hem.
Krain trok zijne k r i s , sta k de punt daarVan in dat wa