
eu de inoed zakt mij reeds naar de beenen. De win-
kelier heeft niet een-paar sehoenen meer». dat inij past,
en ik zal nu slechts afwachten, wat er van worden
moet. Ik weet het, een oud , ■ afgesloofd soldaat is een
ellendig wezen, maar ik hoop * dat» als kapitem jas of
de duivel eens goed aan het harken gaat» dan een der
pennen ook mijn wambuis möge raken » en niet te ver-
sleten zal zijn in dat geval een meesleping uit te houden.”
» En zijt gij daarom zoo druk bezig aan het verstellen,
piekenier ?”
» Dat juist niet, sergeant! maar ik schaam mij om te
loopen, zoo als zoo velen onzer doen , met wambuizen,
waar de slenters längs hangen en op bloote voeten . . .
Dehoorden wij tot de lijfwacht van den Landvoogd, dan
waren wij ten minste goed gekleed en droegen kousen
en sehoenen ;. maar dat zijn uitverkorenen , in wier scha-
duw wij arme drommels, niet staan mögen.”
, » Yrij bits, Häbmbk&z ! doch gij zegt dit alleen, omdat
gij gehoord hebt, dat ik spoedig bij die lijfwacht zal over-
gaan. Evenw^el zie ik niet in , dat gij zoo y eel. reden
hebt om onvergenoegd te zijn — gij. hebt, uwe roeping als
krijgsman volgende, overal uw pligt gedaan, en dit moet
uwe grootste belooning zijn» want gij weet het nog beter
dan ik » en wel door ondervinding, dat een soldaat bij de
Compagnie op geen fortuin hopen kan. Wie rijk naar huis
gaan» wij niet. Dat gelukje is weggelegd voor hen,
die ons tot middel gebruiken en, eens het doel be-
reikt, met onze eilende spotten ; ik = meen die opper-
en onderkooplieden, winkeliers en hoe ze ook meer
heeten. Die zitten aan het laadje en helpen zieh zelven.
Intusschen hebt gij er u vrij goed doorgescharreld, en
bovendien , — een soldaat leeft om te vechten en vecht
niet om te leven.''1
» Al naar gij het nemen will. Hij leeft om te vechten,
omdat hij voor die bloedige harkerij betaald wordt;—hij
vecht om te leven , eensdeels omdat hg anders geen brood
voor zieh zou hebben , en zonder dat valt het moeijelijk
den mond open te houden, — anderdeels uit bezorgdheid
voor zijn persoon , of liever ult vrees van door den vijand
weggeharkt te zullen worden. En toeh is hot een arm-
zalig leven — het Soldaten leven in Oott-Indie. In bezetting
allerlei fratsen: exerceren, paraderen, dat in het veld
altemaal-niet te pas komt, poetsen , wachtdoen , korveen
snappen ; — geen uitspabning : zelfs niet de omgang met
die lieve schepseltjes, die u in Holland zoo bevallig toe-
lonken. Kijkt gg er hier eens bij toeval eene goed onder
de oögen» dan is het dadelijk: » a p a , mauw kawin tamme
beta ( 1) en wie wil dat zwarte gebroed eeuwig op den
hals hebben. De eenige troost is derhalve de flesch, hier
helaas I slechts de bamboes ; —- en die troost hebben wg
wel noodig tot verzet tegen al het graauwen en snaauwen
van barsche «uperieuren, zoo als de korporaal daär en
nog meer anderen, die hun onderofficier’s baantje van
den Kommandant of Landvoogd met 50 k 60 rijksdaalders
gekocht hebben, en nu altijd met de rottan gereed staan
om u den rüg te smeeren. Verdiensten komen daarbij
niet in aanmerking; — ik raeen bg het bevorderen. Wie
geld heeft komt vooruit, en wat kan een soldaat van
zijne vijf rijksdaalders ’s nmands overleggen. Hij blijft
dus wat hij is. Tot voedsel krijgt gij muffe rijst, waar-
van depadie korrelsuin den keel blijven steken; een pör-
tie garstig spek of half bedorven vleesch, en eene klee-
(Dng, gij ziet het, mooi , fraai, goed voofzien vanvenster-
eu luchtgaten. Geen Wonder, dat wij dan ook van tgd
tot tijd eene diarrhae of roode loop op den koop toekrij-
gen r en dan is het. naar het hospitaal met dat luije vee.
CO Wat , wilt gij met mij huwen ' / X ) y
? "i e. c-t. / f € t • ' /l.