
» Dat zeide ik den lnitenant Moereag straks ook , Edel
Heer ! die hield hem voor een deftig heer, maar ik be-
weerde > dat hij zijnen stand oneer aandeed , door met
stinkende visch längs den weg te loopen. En ik heb ge-
lijk.”
» ’t Is wel, secretaris ! spreek als ik u vr aagkr e eg:
B bammetje harsch ten antwoord.
» En wat hebt gij mij nu in het belang uws lands voor
te dragen , Poetoerlalad ! of hoe gij ook heeten moogt?”
» Latoewiloeloe , Groote heer ! Veel heb ik u te zeg-
gen en, indien gij naar mijnen raad wilt luisteren , is
alles nog niet verloren. Ik heb de gangen onzer vijanden
nagegaan en weet wat zij in het schild voeren. Indien
gij mij beloonen wilt , zal ik u alles zeggen.”
» Ei ! Ei ! het is dus niet het belang van uw land , of
dat der Compagnie, dat u noopt tot mij te komen. Gij'
zijt een verrader uwer landslieden , niet waar ?”
» Dat wel juist niet, Groote heer ! maar ik heb ook nog
eene bijzondere reden, waarom . . . . ”
»Ook al goed , verrader of niet, om ’teven, spreek,
wat eiseht gij tot belooning.”
» Hierover straks nader , Groote heer !,uw Woord is mij
genoeg, en wi j l i e d e n van hooge a f k oms t en
groot gezag doen ons woord al t ij d g e stan d . Ik
zal u dan eerstens zeggen , dat de Compagnie groot gevaar
loopt van het eiland verdreven te worden, want alle
Hitoesche Orang kaija's, behalve ik , hebben zaämge-
spannen om T oeeoecabesie te ondersteunen. Ik zal het
echter niet gedoogen , maar zoolang ik nog de torana kan
werpen , u help.
» Dat weet ik reeds. Yerder ?”
Bedremmeld keek de Poeloeter op na die körte toe-
spraak, en ging voort: »Dat T oeeoecabesie zieh op
den berg Capaha verstärkt heeft.”
» Geen nieuws vo.or mij. Yerder.”
» Nu dan ; dat alle vlugtelingen van Wiwani onder P ati-
w a h zieh daär verzameld en bovendien nog vereenigd
hebben met vijftig Makassaren onder Krain Dirojy en Radja
M e jg a p p a . Zij hebben gezworen zieh nooit te zullen
overgeven en eer tot den laatsten man te sneuvelen.
Gebrek aan levensmiddelen hebben zij op dit oogenblik
ook niet en zullen dit niet ligt krijgen, want al de
Orang katja?s en die oude schurk C a j o a s ook, zijn met
een eed overeengekomen om met dien schelm, dien land-
verrader T o e e o e c a b s ie eene lijn te trekken; terwijl hij
openlijk u den oorlog aandoet, hem in het geheim van
alles te voorzien, wat hij wel noodig mögt hebben. Hij
zal het dus lang op den berg kunnen uithouden.”
» Hoe sterk is hij ?”
» Ongeveer 300 a 400 mannen, Groote heer!, doch daar
zijn dappere kerels onder, die bijna niet voor mij onder-
doen, zoo als de Orang kaya B a b o s , Iman R id j a e i ,
P a t iw a m , ism a ie zijn hoeloebalang ~(officier) en meer andere
dier eeuwig oproerige snaken. Zij hebben ook hunne
vrouwen en kinderen bij zieh, zoodat zij wel over de
duizend zullen teilen.” • A
» Heeft hij veel geschut ?”
» Neen, Groote heer ! dat heb ik naauwkeurig nagegaan ,
toen xk gisteren in den vooravond längs de wallen zijner
bentink ben gekropen, want ik wilde het stellig weten.
Hij heeft slechts 15 ijzeren en metalen stukken van ver-
schillende grootte, meest bassen - maar ook eene groote
partij geweerroers en pieken en, zoo als men z eg t, wel
10,000 pd. buskruid !”
» Zoo, mannetje ! en gij die daar zoo netjes rondge^
kropen hebt , weet gij ook den weg naar den top van
den Capaha ?”
Het verkleinen van zijnen gewigtigen persoon stond den