
smaakto een genoegeu > dat geen pen beschrgvon kan -
een heisch genoegen» dat hij gedurende het pleidooi niet
kon ontveinzcn en op zijn gelaat stond uitgedrukt. Geen
straal van menschelijkheid daalde in hem neder en toen hij
Kortbiuioef en Sara in het gewaad en de kluisters van
misdadigers voor zieh zag , toen kon hg zgne vreugde
niet ketooiuen , maar mompelde in zieh zelven; —* »Ziedaar !
dao het oogenblik, wnarnaar ik haakte ; — maar , neen , —
hun bloed moet strooraen en dan eerst zal mijne wraak
voldaan > — dan eerst mijn haat uitgedoofd kunnen worden.
— Hun leven allecn kan mij verzoenen.”
Manmocdig sloeg Kortehhobf een’ verachtenden blik op
zijnen vijand, S a r a hare oogen bedeesd ter neder. De
Fiskaal deed zijnen eisch, in den zin en bijna met dezelf-
de woorden als hij bereids B o h t iu s te kennen had gegeven.
Op Pieter Yeak’s aangezigt kwam geen zweem van ont-
roering of deelneming; — koud en koel zat hij dadr als
een standbeeid. —De overige leden rilden maar zwegen.
Afgemeten waren de vragen door den voorzitter den be-
schnldigden gedaan, en die Körte®hoef beleefdelijk, doch
krachtvol beantwoordde. Sara knikte slechts met het
hoofd, wanneer het woord tot haar gerigt werd, en —
de getuigen . . . doch waartoe die ? — Hier immers spraken de
daad en de gnlle bekentenissen der schuldigen; spoedig dan
ook was het somber verhoor afgeloopen en werden de ge-
vangenen weggeleid. De onderlinge beraadslaging van den
Raad begon , in het begin zeer gematigd, doch werd he-
vig toen Bohtius zieh ronduit tegen den eisch verklaarde,
driftig zijn gewoon Famens ! herhaalde malen den overigen
leden toeduwde, en zieh op de menschelijkheid, op hun
eigen vaderlijk gevoel beriep ,—ja hen smeekte hun gewe-
ten niet met die gruwelen te bezwaren; - - doch te ver-
geefs, — niets Melp, — onherroepelijk werd er besloten
die menschelijkheid, het leven, de eer der. gevangenen aan
ftten wil van den Opperlandvoogd op te öfteren. Ook Bob-
mtiix werd gcdWongen te teekenen; hij deed het huiveren-
me, uitroepende: » nog een middel is er om hen te redden
dat wil ik beproeven, hoe gij ook allen beeft voor den
raneraal; hem zal ik spreken!” . . . En toen de gevangenen
Mfcder werden binnen geleid, las Pieter Yeak met een hui-
Helend gezigt, op een’ weemoedigen, temerigen toon,
•¿en vonnis voor, waarbij Pieter Jacoeszooi Korteshoef
%erd veroordeeld tot den zwaarde, dat er den dood na volgde,
met verbeurd-verklaring zijner goederen, en S a b a Specx
mpt strenge geeseling in het stadhuis met opene deuren! —
■ Het is niet meer in onze eeuw, dat men den ziels-toe-
stand dier ongelukkigen in zulke verschrikkelijke oogen-
blikken kan beschrijven, want de wreedheid, de koelbloe-
dige moordzucht van vroegere tijden is van ons geweken,
en zulk een toestand *daardoor voor ons onkennelijk geworden.
Wel beweren velen, dat de beschaving en ver-
lichting der latere eeuwen der zedelijkheid niet zeer
bevorderlijk is geweest, en thans ondeugden bij ons zijn
ingeworteld , welke onze voorouders niet kenden ; — het
möge zoo zijn ! — maar zeker is het ook , dät de menschelijkheid
, bij iederen stap, welken die beschaving, welken
die verlichting voorwaarts deed, gewonnen heeft en het.
o q s moeijelijk maakt die droevige tooneelen van vorige da-
gen weder voor den geest te roepen. Doch desniettemin
zal het gewis niemand verwonderen, dat Eorteihoef , zijn
ijgigen leed vergetende, niet denkende aan den körten tijd,
die hem van het broze leven overig bleef, zijn’ eersten
fclik wierp op de schuldelooze S a b a , ( want wie onzer
dürft op dat kind der Natuur den eersten steen wer-
j>on ?) op haar, die op de bank der beschuldigden neder-
peeg, en zijne geboeide handen naar zijne ontmenschle reg-
iers uitstekende, dezen meedoogenloozen toeriep: » Haar
»loed kome over u , die geen medelijden kent, - - onregt