
van den politieken raad, en geheimschrijver van den Land-
voogd van Amboina, en dus een inan, die mede aan het
roer van het bestuur des lands zat, en zieh daarop, even
als zoo vele ondergeschikten, die vermeenen zieh bij hnnne
meerderen noodzakelijk geinaakt te hebben, niet weinig
liet voorstaan. Gelukkig echter voor hem, dat de Gouverneur
Deduseb , een Landvoogd, wien de pen niet
vreemd en daarom een knappe secretaris gansch onnoodig
en onverschillig was, hem eer gedoogde, dan wel veel van
hem vergde, niet eens om hem op de Hongi of binnen-
landsche togten te vergezellen ; iets dat. Flüwebi, wonder
wel aanstond, want de Indische zucht naar rust en gemak
had zieh ook duchtig van zijn persoon meester geinaakt.
HÜ Slu8 altijd even deftig in het zwart en, volgens het
toenmaals heerschend gebruik, ä VEspa'gnol gekleed met
een zilveren rapier op zijde, en hoezeer hij zieh door
gang, houdmg, een bedaard spreken en het speien met
zijn’ horologie-ketting, een voor hem onmisbaar gewigt
trachtte bij te zetten, wist toch ieder, die hem slechts
eenigzins van nabij kende, dat hij onder zijn’ brandem-
mer ( 1) een ledigen bol verborg, echter met een verwon-
derlijk geheugen voorzien, als ook, dat de ontwikkeling
zijner geestvermogens even bekrompen was, als het hem
moeijelijk viel, de linten zijner geldbeurs los te strikken ;
want zuinigheid was een der hoofdtrekken zijns karakters!
Onder de breede randen zijns emmervormigen hoeds, kwam
een lang, smal, bruinachtig doch tevens rijkelijk met
blaauwe en paarsche vlekken en bulten bedeeld aangezigt
( i ) Een reeds oud slag van hoeden in den tiQd van v a l e n t i j 'n
en door hem aldus genoemd. Er is niets nieuws onder de zon;
eenige jaren nog en o0k wij dragen weder brandemmers A la
renaissance.
te voorschijn , met matte grijze oogen, een langwerpigen
neus, doch, misschien door den weerschijn, even paars
als zijne wangen, en een’ wijden mond met groote
tanden , die eens schitterend wit geweest waren, waarop
hij toen niet weinig trotsch Was. Maar de tijd, die niets
spaart, had die schittering weggevaagd en (en passant)
er een paar inedegenomen, welk gebrek hij nu door het
zamentrekken zijner reeds dünne lippen zocht te verbergen.
* Hoorde men de overige Europeäuen op Amboina
onzen Abbahah Fldwbel beoordeelen , en zieh overgeven
aan dat gewone zwak in onze beschaafde wereld, dan
kwamen zij allen daarin overeen, dat hij zeer verliefd
was van gestel, doch uit bedeesdheid het nooit gewaagd
had een meisje te vragen, zoodat hij steeds een oude
vrijer gebleven was. Mogelijk ook wel verhinderde hem
zijne zuinigheid om tot dien, helaas! vaak te kostbaren
levensstap over te gaan, en geloofde men de kwade
wereld, dan zou, indien hij ooit gehuwd was, zijne
vrouw immer even mager gebleven zijn als hij, of zij
moest hem tot inkeer hebben kunnen brengen. Maar wie
verändert ooit een gierigaard ? Eer wordt het sprookje
van een stoomend luchtschip waar, eer een vrek zijne
gewoonten laat varen en der menschheid een opregt offer
brengt. Flcwebl’s middagmaal bestond enkel, zoo als
zijne buren verhaalden, — en die weten het immers
a ltijd ,— uit rijst met een droog vischje. Was de tijd
daar dat hij het moest gebruiken, dan zette hij zieh
voor eene latafel met vele papieren en acten belegd,
schoof de lade open, plaatste het dine daarin, en maakte
ze als de wind weer digt, indien er aan de voordeur
geklopt werdJ Men vond hem dus nooit etende, maar
altijd lezende, ofschoon ook soms wel eens slapende op
zijne acten. Nietterain was hij bijster met zieh zelven
ingenomen, hoezeer hij even weinig last had van zija