
Imlve niet le verwonderen , dat de Landbestuunler oninid-
delijk zijne aandacht vestigde op de noodzakelijkheid tot
het daarstellen van vernieuwingen , vooral betrekkelijk
de muren van het kasleel.
■ De bekende hoofdlrek des karakters van Dehmer ,
voortvarendheid, vond dan ook ruimschools stof tot
ontwikkeling van deszelfs zedelijke krachten en de aarde
was schier nog niet tot rust gekomen , of honderde banden
waren reeds onledig inet het hersteilen van datgene ,
wat de natuur der vernieling ten prooije had gegeven ,
terwijl de onvermoeide geest des Landvoogds »■ een blik
werpende op der Compagnie’s verwijderde belangen , welker
goede uitslag voornamelijk van zijne te nemene maatregelen
af hing steeds bezig bleef niet het verzinnen van zooda-
nige middelen , waardoor Capa ha spoedig voor hare magt
zou inoeten bukken.
Hieronder behooren hoofdzakelijk die, welke de strek-
king konden hebben om diegenen der Hitoezen , van wie
men wist, dat zij de Capahanesche opstandelingen steeds van
voorraad voorzagen , van de laatstgenoemden aftetroonen,
en voor die ongetrouwheid aan de Compagnie de oogen
te sluiten, indien zij eigenwillig in hären schoot terug-
keerden , en het was, ten gevolge van dien staatkundigen
stelregel, dat Demmer de bevolking der dorpen
¿ilang en Lilliboij , digt bij elkander op het Hitoesche
strand aan den ingang der baai van Amboina gelegen ,
en waarvan het laatstgenoemde toenmaals wel liet volkrijk-
ste was op het schiereiland , weder, in genade a arm am ,
ofschoon die begenadiging voor de derde maal geschiedde.
Evenwel verkreeg hij spoedig daarna de zekerheid van
door de hoofden dier dorpen op nieuw. om den tnin te
zijn geleid, en zijn toorn daardoor ontvlammende, wilde
hij hun geen lang genot vergunnen van dien ontrouw.
Persoonlrjk kon hij zieh echter niet derwaarts begeven ;
— die man, op Wien hij, hij dergelijke zaken het meest«
vertrouwen stelde, kapitein V b r h e id b b , was met de overschietende
magt weder naar de schansen aan de Tclloboan’a
pivier, waar zijne tegenwöordigheid , na de uitgestan«
rampen en vernielingen, dringend aoödig was ,. vertrok-
ken , en den Landvoogd schoot derhalve geen andere kenz®
over, dan een ander, die van daar met hem teruggekeerd»
door eene ligfce ongesteldheid den gemelden kapitein niet
had knnnen volgen , een man, wiens moed boven alle
bedenking verheven, doch wiens zelfatandig beleid nimmer
nog gebleken was, namelijk : de vaandrig Sw a g b r.
Deze zat op een morgen, regt op zijn gemak, in zijne
woning na te depken, op welke WÜ?e hij sieur Faüw m l ,
wiens vrijerij van dag tot dag meer bekend was geworden,
eens goed beet zou kunnen nemen, toen de reeds bekende
sergeant-ordonnans op eens voor hem stond en na een
eerbiedig müitair saluut hem toevoegde : -
» Herr Fähnrich / sie werden ertucht beim Gouverneur
zu kommen ?”
» Duizend duivels ! de Gouverneur verzoekt? 1 verd . *. d ,
dat zijn wij niet gewoon, Znlk eene vriendelijkheid be-
duidt iets, en het zal wel anders klinken, als ik straks
bij hem ben. Zeg, sergeant ! hoe was de oude gehumeurd ?”
» Zeer böse. Er stamphte met den futz.von wuth.”
» Dat dacht ik wel, anders zou de boodschap niet zoo
suikerzoet zijn u itg e v a lle n e n , zieh haaatende om zijne
kleederen aan te schielen , stond hy spoedig in de woning
des Landvoogds voor hem, , wiens gramschap zoo gevreesd
was en wiens karakter geen talmen duldde.
» Yaandrig l — vroeg hem deze, van eene tafel opstaan-
de, waar aan hij bezig was met schrijven, — gy zijt weer
geheel hersteld ?”
» Tot uwe dienst, Edelheid ! geheel.”
» Goed zoo. Daar hebt gij een schriftelyken last voor
2* DEEl.