
veus de mogelijkheid gaarne en gewillig met zijn goed en
bloed zou gekocht hebben. Onmogelijk viel het hem daar-
om iets anders te denken , dan aan den jongeling , die
in het gevecht zoo fier de torana tegen hem opgeheven
had ; — aan den jeugdigen krijgsman , wiens gelijkenis met
zijne I s o e ih a hem voor een oogenblik pligt en zieh zel-
ven had doen vergeten, en welke hem nu nog onge-
geschikt maakte, om dien pligt met zijne gewone naauw-
gezetheid ten uitvoer te brengen.,
Wel is waar, zijne Isoeixa was hem sedert lang en
jeugdig nog ontvallen, doch ook met zulke fijne trek-
ken, met die verblindende schoonheid, - met dien ver-
hoogden tint-met die slanke gestalte, welke den voor
hem op het slagveld gestaan hebbende jongeling eigen
waren, hoopte hij dat zij begaafd zou geweest zijn,
indien de Yoorzienigheid hem het geluk geschonken
had van haar te behouden; — zoodanig zweefde het hem
voor" den geest, dat zij eens zou hebben moeten schit-
teren, zoo hij haar tot een’ maagdelijken ouderdom had
zien opgroeijen, en zijn krijgsmanshart werd week bij
het herdenken van zijn verlies, dat hij destijds geleden
had. Zijne gezondheid kwijnde door den indruk dezer
latere gemoedsgesteldheid ; ten tweede male moest hij de
schansen aan de Telloboan'8 rivier verlaten, om te
Amboina eene herstelling te zoeken, die hem wel
langzamerhand ligehamelijk , doch geenszins naar den geest
ten deele werd, en, wäre het mogelijk geweest, nog
afgetrokkener >, nog stiller, en nog stilzwijgender te
leven, dan hij tot dus verre gedaan had, dan droeg
gewis zijne geheele eigenwillige verbanning uit de men-
schelijke zamenleving, - zijne standhoudende vermijding des
omgangs met zijne natuurgenooten , als het wäre, daarvan
het kenmerk.
De Landvoogd D e m m j e e , wien V e k i i e i d e s ’ s ontmoetiug
op het slagveld hiet geheim gebleven, en die in het
begin ernstig ontevreden geweest Was over de weinige
vervolging, Welke de verslagene Hitoezen ondervonden
hadden, liet, des niettemin, wel wetende , dat hij in oo-
genblikken van gevaar op dien kapitein zou kunnen reke-
nen, hern met rust en achter, toen hij op den lOden October
1644, weder met de Hongi uitliep , om de Capaha-
nesche opstandelingen nog verder te benaauwen. De Ne-
derlanders hadden nu ontdekt, dat er van Lian uit een’
weg bestond naar eene hoogte , van waar men in de vijan-
delijke versterking zou kunnen schieten; — dezelfde hoogte
, waarvan de Latoewiloeloe van Poeloet reeds vroeger
gewag gemaakt, en wer waar ts kapitein Y e h h e id e x destijds
een’ vruchteloozen togt gedaan had. Aangevuurd door
de hoop van nu spoedig den aanhaug van T o e e o e c a -
b e s i e te zullen kunnen bedwingen, had ü em m e r , die
slechts daarnaar haakte en geen rust kende, alvorens die
opstand gedempt was, den last gegeven, dat allen,, welke
te Amboina de wapenen dragen en eenigzins gemist konden
worden, zieh zouden inschepen, en onder dat getal be-
boorde ook onze onversaagde en immer opgeruimde vaan-
drig S WA GEB.
Deze maal evenwel was die gewone opgeruimde stemming
van hem geweken. Eene hem ongekende neerslagtigheid
beheerschte zijn gemoed, en hij kon zieh geen denkbeeid
van derzelver oorzaak vormen. Wel zag hij er niet tegen
op, om andermaal in de wildernissen van Hitoe rond te
zwerven; — wel hadden de vorige gevechten hem niet af-
geschrikt om op nieuw blijken zijner onwrikbare dapperheid y
te geven ; — maar, — toch was er i e t s ,—iets onbeschrij-^
felijks— dat liera zwaarmoedig deed zijn , en waaraan hij
geen naam wist te geven. Het was, als het ware, een
voorgevoel, dat hem iets noodlottigs zou overkomen ; —
het was even, als of hem in het oor geblazen werd : » Swa