
— ik heb groote redenen van ontevredenheid over u.”
» Het doet mij leed , Uw Edelheid,—antwoordde T e r h
e id e s vast en. mannelijk , — doch mij is geen daadzaak
bekend , waardoor ik die verdiend zou hebben. Al mijne
dienstpligten heb ik trouw vervuld , en ”
» Uwe particulière belangen ook niet vergeten, en het
is daarom , dat ik u van Cambello geligt heb. Wat is de
reden, dat gij eenige uwer manschappen naar het varkens
eiland bij K élan g gezonden hebt?”
» Uw Edelheid vergunne mij hierover voor als nog te
zwijgen. Ik beken, dat ik daarin eenigzins onvoorzigtig
gehandeld heb , doch de zaak was voor mijne zielsrust van
het hoogste belang en in persoon zou ik mij derwaarts be-
geven hebben , indien ik mijn post had durven verlaten.
Het grieft mij , dat diegenen , welke, ik derwaarts zond
zoo nalatig geweest zijn , dat acht lieden onzer natie door
de Papoea's (1) geroofd zijn geworden , en thans bij de
Tidorezen in slavernij verzuchten ,• doch ik rekende op
het beleid van hem, dien ik aan hun hoofd gesteld had
en omtrent wien ik mij deerlijk bedrogen heb.”
» Dat möge zoo zijn, kapitein! maar door dat voorval
kan ik geen vertrouwen meer in u stellen , zoo als vroe-
ger, ten zij gij het door eene dappere daad herwint, waar-
toe ik u in de gelegenheid zal stellen. Ik ben den sle-
penden oorlog met de Capahanezen moede, en wil dat gij
daaraan een einde maakt. De menschen mögen zeggen,
dat ik u als een verworpeling naar Capaha verban,
doch daaraan stoor ik mij niet. Tertrek morgen derwaarts
en voldoe aan mijnen wil, ofikzende u op naar B a ta v ia ,
waar gij de gevolgen mijner ongunst zult ondervinden.
Gij zijt gewaarschuwd.”
( i ) Eene volkstam op de kust van N i e u w Gu i n e a .
Geen woord van tegenspraak ontvloeide des kapiteins
lippen. Hij maakte eene eerbiedige buiging en vertrok.
Hard viel het den verdienstelijken man, die nimmer
zijn pligt had verzaakt, nu om den misslag van een’ zij-
ner ondergeschikten zij ne eer aangerand en zieh als een
verworpeling behandeld te zien, doch gewoon aan ’ s levens
wederwaardigheden, en het lot, hetgeen de Almagt hem
had toegedacht , met gelatenheid drageüdej zoo weide er
geene enkele morrende gedachte in zijne mannelijke borst
op. Op den volgenden morgen verliet hij Amboina en
den voettogt naar de schansen aan de TelloboarCn rivier
in weinige uren afgelegd hebbende, nam hij daar het be-
vel van den luitenant M o e r e a g over en vond in dien
moedigen, met zijnen zielstoestand innig medelijden gevoe-
lenden officier een’ waardigen medehelper, om den door
den Landvoogd gegeven stelligen last ten uitvoer te kun-
nen brengen. Dagen lang zwierven beide, verkleed en
sluipende, in den omtrek rond, waarbij M o b r l a g ’s on-
dervindingenplaatselijke kennis niet weinig te stade kwam.
Geen plekje gronds, dat verondersteld kon worden de
geschiktheid te bezitten om van daaruit den vijand te be-
lagen , bleef onbezocht, en toen hij eindelijk genoeg kennis
had opgedaan om te kunnen beoordeelen, dat het ge-
bruik van grof geschut steeds ondoenlijk bleef, besloot
kapitein T e r h e i d e s , na dien aangaande des luitenants
gevoelen ingewonnen te hebben, eenen storm te wagen
en den Capahanezen op den kruin van hunnen berg on-
verhoeds te overvallen.
Het gevaar, dat aan die onderneming verbonden was,
indien de vijand zieh moedig te weer stelde, was hem
niet onbekend. Te dikwijls hadden zij de vermoeijenissen
ondervonden, die nu weder zoo op hunne raanschappen
drukken zouden, om ze daarbij niet in rijpe overweging
te nemen;—doch niets kon hen meer afschrikken en het