
» Weluu! beken het dau ook aan Zijn Hoog Edelheid,
beroep u op zijne belofte aao uw ziekbed. Mogelijk ver-
geeft kij bet u zoo wel als haar, eu maakt u beiden nog
gelukkig. Gij wilt immers door een huwelijk uw’ misstap
weder goed maken?”
» God geve het, ” antwoordde Korteshoef ,. eene diepe
zucht lozende, en omkijkende zag hij den Fiskaal, die
op zijne teenen hem zoa. digt mogelijk genaderd was, en
zweeg. Deze evenwel had eenige woorden opgevangen,
die, hoe onaaneengeschakeld ook, eene gedachte bij hem
deden geboren worden, welke hem woedend maakte en een
grenzeloos verlangen naar wraak deed opwellen.
Ook de Dokter bemerkte vah » e s H euvee’s nabijheid,
leide den vinger op de lippen, fluisterde K ortehhoef in:
»Wacht u voor de geteekenden, fameus!” knipoogde daar-
bij, reikte hem de hand en wenschte hem een’ goeden,
rüstigen nacht. Doch toen hij den hoek van het stadhuis,
na ook den Fiskaal gegroet te hebben, wilde omgaan,
om zieh naar huis te begeven, greep de serjant van de
wacht hem bij den mantel, en zeide, eerbiedig den hoed
afnemende: » Dokter ! daar gij toch zo o gelukkig geweest
z ijt, het eerste He kracht van het nieuwe wachtwoord te
gevoelen, zult gij toch wel een paar kannen wijn, ter
vervrolijking der wacht en om op uwe gezondheid te ledigen
, over hebben ? ”
» Fameus! een paar kannen wijn? en dat na dien vrien-
delijken groet met de piek? Hebt geduld, mannen! tot dat
gij eens ziek wordt, dan zal ik u uit loutere dankbaarheid
om niet in den grond genezen, de schildwacht het eerst,
en dat fameus! begrijpt ge? Eene goede aderlating, een
once of twaalf bloed minder, zal zijn’ arm wel eenige
kracht ontnemen en anderen behoeden voor eene te gevoe-
lige aanraking , verstaat ge?”
Lagchende ging hij zijnen weg en ook de Fiskaal begaf
zieh, in diepe gedachten verzonken, naar zijne woning op
de groote rivier. Hij knarste van kwaadaardigheid op zijne
tanden en bromde in zieh zelven: » te ver gegaan ~ verloren
— bekennen — gelukkig maken —huwelijk — geteekenden.
— Het is dan zeker, maar ook het uur der wraak na-
dert. Niet ongestraft zal ik die teleurstelling ondervin-
den, alleen dat huwelijk had *mij kunnen helpen, der gunst
van Zijne Hoog Edelheid kon ik niet ontgaan, spoedig
was ik .. . . Neen ! ongewroken laat ik mij niet hoonen. Hij
of ik ,— al wäre het ook zij—al zoude het; ook bloed kosten.
Wreken zal ik mij.”
K o rtesh oe f ’s gemoed was te vol om zieh met de vrolij-
ke stemming van het nog lagchende wachtvolk te kunnen
vereinigen. Hij verzocht stilte, doch werd slechts schoor-
voetend gehoorzaamd. Langen tijd liep hij in zijne wacht-
kamer op en neder, doch dhär werd het hem eindelijk te
eng, te benaauwd. Haastig zocht hij de opene lucht,
wendde zijne schreden naar het midden van het doodstille
plein, rigtte een’ vochtigen blik naar den helderen met
sterren bezaaiden hemel en riep, ootmoedig de handen
vouwende, uit: » Ja! aan zijne voeten wil ik het bekennen,
nog morgen aan den dag. God! vermurw zijn hart.
Gij toch hebt mijne gelofte gehoord. Gij toch k’ent
inijn verbond met haar , die mij het dierbaarste is op aar-
de. Alleen haar geluk beöog ik , Almagtige! en möge,
om dat te bereiken, het streng gelaat van den Opper-
landvoogd door U opgehelderd worden en een straal uwer
zachtmoedigheid in zijn binnenste nederdälen.”