
Reeds sedert verscheidene dagen waren er gro'ote toebe->
reidselen gemaakt voor de door'Ärain Bo s t h a i s , toi uit-
spanning Van zieh zelven en voor' zijn huisgezin , aange-
legde hertenjagt. Met het innigste genoegen, — want
groot en klein, jong en oud neemt op Celebes met
Vreugde en blijdschap deel aan die uitspanning,— was
reeds verscheiden etnialen een duizendtal lieden bezig ge-
weest, om zoowel van het gebergte als van het strand j
van het noorden als van het zuiden , al de bosschen te
doorkruisen en door behulp van honden en van gpngongs
(koperen bekkens) en gindangs (troramen) , en onder
aanhoudend geschreeuw en getier de herten uit hunne
schuilhoeken optejagen en naar een bepaald den opjagers
aangewezen punt te drijven ; daar waar de vlakke, weinig
met rotsen en steenen bezaaide grond het geschikste voor
die jägt geoordeeld werd en eene hut was gebouwd voor
den vorst en de vrouwelijke leden zijns huisgezins, die
aan de jagt geen deel konden nemen , maar zieh met het
aanschouwen moesten vergenoegen. En toen de opdrijving
geschied was, waren even spoed-ig honderde handen on-
ledig om dev herten het terugkeeren te beletten , door,
over struiken en lang booingewas, en waar die ont-
braken, over bamboezen stutjes, t'wee voet van den
grond, meer dan een uur in den ointrek , aan elkander
geknoopte klapperbladen te leggen., welke deze bosch-
bewoners een’ zoodanigen schrik inboezemen, dat zij ,
zelfs in den hoogsten nood of bij de feiste vervolging,
ze nooit overspringen of zoeken door te breken. En als
dan de morgen der jagt aanbreekt, de zon zieh helder
aan den hemel vertoont, de daauw opdroogt en het
schoonste weder belooft, dan werpen zieh die duizenden
weder in de hier en daar verspreide bosehjes; en luid iji
en schel klinken hunne stemmen en het hondengeblaf om
de herten daaruit in de vlakte te jagen, terwijl achter
dezelven , bij troepjes van tien of twaalf, de jagers, fmeest
allen L a in g s, Glarangs of andere welgestelde lieden,)
op hunne daartoe afgerigte, snuivende» stampvoetende
en als het wäre door gehinnik hunne deelneming in da
algemeene vreugde te kennen gevende rossen , met een’
strik aan het beneden einde der nu naar boven gedragen
lans,' die aan het gebit van het paard is vastgemaakt,
gewapend, staan te wachten en te loeren, tot dat een
hert zieh in de vlakte vertoont en het oog hun eene prooi
aanwijst. En naauwelijks is dit het geval, of van zelven
vliegen de paarden voorüit en spannen alle krachten in
om het edel dier te bereiken, dat mede, zijne vervolgera
in het oog krijgende, uit alle magt voortvlugt, slechts
nu en dan, ängstig omziende, stil houdt, tot dat de
door instinct hem bekende beleramering, het uitgespannen
klapperblad, het verder voortloopen belet.— Dan keert
hij zieh eensklaps om , snuift, stampt met de voorbeenea
• op den grond, woelt de aarde om met zijne horens,
wild en vurig rollen de oogen in het hoofd, de hären
rijzen hem te berge en de rüg word eene borstel; doch
zieh van alle kanten door de uaderende ruiters omsingeld
ziende, waagt hij een’ sprong en vliegt • dikwerf over
den digten drorn zijner vervolgers heen, die door
den vurigen, barden ren hunner paarden niet zoo spoe-
dig kunnende omkeeren, hem wel den tijd tot verade-
ming moeten laten , waarvan hij een nuttig gebruik weet
te maken , om op nieuw een goed eind weg op zijne vij-
anden te winnen. Evenwel gedurig vervolgd, van alle
zijden aanhoudend gejaagd, verspillen zijne krachten.
zijne vlugge loop vermindert, andere vervolgers doen
zieh op en een minder afgemat paard haalt hem weldra