
»Maar, Latoewiloeloe f gij die u gisteren zoo moedigge*
drageu, en heden zoo dapper doorgestapt hebt, waarom riept
gij daar straks om hulp, met een geschreeuw als naauwe-
lijks uit de keel van een onnoozel wicht kan voortkomen ?
Mij ns inziens, was dat in het geheel niet mannelijk.”
» Ja-a-a !—Stamelde de Poeloeter , — da-da-dat heb ik
nog vergeten u te verteilen. Naauwelijks had ik , aan
den voet van den berg, het pad ingeslagen, dat naar
boven leidt, of ik voelde mij, zonder dat ik iets zag of
hoorde , eensklaps in de hoogte ligten en op den grond
werpen. Ik stond dadelijk weer op , doch zag nu den
vleeschelijken duivel achter mij, die wel vier astaPs (elle-
boogen) hoog was en met horens! 0 , niet te meten,
waarmede hij onmiddelijk weer naar mij stootte. Om hem
echter bang te maken, zette ik het al schreeuwende op
een loopen, doch kreeg gedurig nog horenslooten, die
niet weinig hielpen , om mij spoedig boven te doen zijn.
Maar nu ik eens hier en van mijnen schrik , — want wie
zou niet schrikken, wanneer hij den duivel achter zieh
ziet, — hersteld ben, lach ik om hem en tart hem uit
om mij nog eens aan te vallen. Hij kan verzekerd zijn,
dat ik hem geen hoorn op den kop zal laten.
Be-e-e-e- blaatte een oude bok, die zijn’ langbaardigen
ßks gehörenden kop de voordeur instak, wel meer ge-
woon den nacht in het voorhuis, of op den berg rond
dwalende , door te brengen.
» Daar heb je hem ! — schreeuwde de Poeloeter , — dat
is hij , de duivel ! sla hem dood , — help — help — laat
mij los, — houdtmij niet tegen en opspringende trachtte
hij door de hem omringende mannen heen naar het vrou-
wen vertrek door te dringen. Doch Toeloecabesie , wien
zulks gansch niet aanstond, slingerde hem met een krach-
tigen arm onder de overige zittenden terug en gelastte
hem zieh n ie t te v e rro e re n , Gedwee voldeed hij aan dit
bevel, voornamelijk zeker, omdat de duiyel zieh rüstig
en vertrouwelijk in zijne nabijheid neervlijde.
Op dat belagchelijk bedrijf volgden nu eenige oogen-
blikken stilte, tot dat T o e lo e c a b e s ie het woord weder
opvattede en den vergaderden toeriep :
» Mannen van Hitoe / wij werden daar straks gestoord
in ons voorgenomen zweren bij den MataJeauw ; thans
verhindert ons nlets meer daartoe overtegaan — voleindigen
wij dan deze plegtigheid en daarop den bamboes met
het reeds bekend gestelde afgrijselijke mengsel opnemende,
bragt hij dien aan zijne lippen, nam een teug daaruit en liet
hem vervolgens rondgaan, waarop een ieder zijn voorbeeld
volgde, wordende het overblijvende over de hoofden gegoten
dergenen , welke buiten de deur hadden moeten blijven zit-
ten. Hierna trad Patiwasi, op wien de keus daartoe geval-
len was, plegtstatig op, trad in hun midden, en hief met eene
nog krachtige stem de volgende woorden aan, welke het
zegel op dien zoo verschrikkelijken eed moesten drukken.
» o , Gij , Heere des hemels; Gij, Zon, Maan , Morgen-en
Avondster ; gij land en aardrijk ; gij zee en groote wateren ;
gij, kaaimans en visschen der zee ; gij , aarde en alle boomen
des wouds en der heuvelen l ! ! hoort en beschouwt
nu ons allen, die hier een verbond geraaakt en bezworen
hebben, dat wij voortaan rust nog duur zullen hebben ,
alvorens al onze vijanden, alle Christenen, uit dit land
verdreven zijn. Wij hebben dit raenschen-en kattenbloed
vermengd met saguweer, goud, aarde en den smetstof van
een’ melaatsche en daarin onze wapenen gedoopt, ten
einde wij te water en te land elkander altijd getrouw
zullen zijn en de overeenkomsten naleven , die wij onderling
in het belang onzer groote zaak gemaakt hebben.
Zoo het nogtans gebeuren mögt, dat iemand onzer dezen
eed overtrad of denzelven verbrak, geef dan Heere ! dat
al de vloeken in dezen matakauw opgesloten, ja ! dat