
De slepende gang des oorlogs was oorzaak, dat de
Hoogi nu tweemaal ’sjaars moest uitloopen, e» de Land-
voogd D emmer wreekte zijne wreveligheid daarover in
October door op nieuw de Hitoesche Orang kaija's met
verwijtingen aan te spreken en het visschen längs het
strand te beletten, latende tien korra korra’s achter om
daartegen te waken, terwijl hij met het overige gedeelte
der Hongivloot naar Cambello overstak, waar hij de za-
ken in zulle eene verwarring vond, dat hij zieh verpligt
zag daar een man te plaatsen , die door zijn zelfstandig
karakter en fermiteit zijn vol vertrouwen verworven had.
Hij ontbood daarom dadelijk kapitein Y e r h e id e e , belastte
dien met het gezag en vertrok op nieuw naar Hitoe , waar
echter de invallende westmoesson hem verhinderde iets
uitte voeren, zoodat hij onverrigter zake den steven naar
het kasteel wendde, na vooraf een zeventigtal woeste
Alfoerezen tusschen Lian en Capaha aan wal gezet
te bebben, die evenwel den vijand weinig afbreuk deden.
Tau deze omstandigheid maakten de Capahanezen een
goed gebruik. Yerscheidene vaartuigen, die zij van hunne
naburen van Mamalo leenden, liepen uit om levensmid-
delen op te sporen, en zoo luttel zelfs was Toeloecabesib
destijds geneigd tot vrede, dat hij , het voorbeeld van vroe-
gere opstandelingen volgende, aan de koningen van^itjin,
Tidor en Makasser gezanten zond om hunne hulp in te
roepen, hoe weinig hoop hij ook kon koesteren van die
te zullen verwerven.
Ceram’s kusten voorzagen T oreoecabesie in het begin
van 1646 weder van een’ goeden voorraad sagoe, hetgeen
hem te hardnekkiger maakte: en de Capahanezen werden
zelfs zoo stout, dat zij met, drie korra korra’s ten roof
uittogen, op tT a ij de vischfuiken ligtten en te Lian
landende, daar eenige koppen snelden en in triumf den
berg opbragten.
lntusschen hadden zij ook een groot verlies geleden
door bet sneuvelen van T o eeoecabbsie’s luitenant I sm a c r ,
die zieh in de rnaand Mei met eene praauw op zee ge-
waagd hebbende, om levensmiddelcn voor F a t iw a s i ’ s
weduwen en hinderen te zoeken, door een Loehoeneesch
vaartuig werd achterhaald en met al zijn volk doodgesla-
gen: en klaar bleek het mede in die rnaand door de
menigte vrouwen en kinderen | die dagelijks, uitgeteerd
en vermagerd, door den feilen honger gedreven, den
berg verlieten en het mededoogen der Nederlanders in-
riepen , dat de voorraad ,* die in het begin van het jaar
zoo overvloedig was geweest, en de Capahanezen zoo
overraoedig had doen zijn , spoedig- was verminderd,: zoo
dat zij toen reeds weder worstelden met het feiste ge-
brek aan alles, wat tot het onderhoud des Ievens on-
misbaar is.
Op dien voet stonden de zaken op dat tijdstip om en
op* den Capaha na een’ bijna driejarigen worstelstrijd.
Geen haar breed was men verder gekomen, dan toen het
eerste schot op elkander gelost werd. Slechts vruchte-
looze ondernemingeu en nutteloos bloedvergieten hadden
zieh opgevolgd , zonder dat het doel der opstandelingen ,—
het hersteilen der Hitoesche vrijheid, bereikt was geworden;
zonder dat het oogmerk der Nederlanders,— eene
spoedige demping diens opstands, — deszelfs beslag had
kunnen verwerven. En in de laatste dagen hadden die
ondernemingen opgehouden en geen bloed werd er meer vergüten
, want de magteloosheid aan den voet des bergs heer-
schendc , belette gebruik te maken van de moedeloosheid,
Welke de handelingen kenmerkte van diegenen, die op den-
zelven gelegerd waren. Die magteloosheid sproot voort
uit gebrek aan manschappen, dat zoo groot was , dat de
Landvoogd een zestigtal matrozen, onder de schippers
P ie t e r L im a s en Ge r a r b I s ew i j s van de jagten had moeten
2 " DEEL. 1 1 .