
Batavier en wij lagen met de geh'eele vloot onder den,
admiraal db Wikteb op de reede van T e x e l, waar ons
de Engelschen als het wäre blokkeerden en sch^rp in bet
oog hielden. Op zekeren nacht, zoo wat drie of vier
dagen voor den zwaren slag, waarin die vloot vermeid
en de admiraal zelf gevangen werd, lag ik tusschendeks
in mijne kooi te 'slapen, toen ik inij op eens voelde
wakker maken. Ik wreef de oogen uit en zag, geheel ver-
wonderd, mijne moeder aan inijn voeteneinde staan ,
mijne moeder , die ik toch zeker wist dat in den Haag
was, van waar ik den vorigen dag nog een’ brief van
haar had ontvangen. Zij hield een brandend lampje in
hare linkerhand en was in haar naehtgewaad. Ik schrikte
maar stak toch, halfzittende in mijne kooi, mijne armen
naar haar u it;—doch zij wees mij af en hief den vin-
ger der regterhand in de hoogte en zeide zachtjes: ■—
»Willem! Willem! Pas op ! draai je niet te veel om.”
Op eens ging het lampje uit en de verschijning was ver-
dwenen. Ik begreep den zin der woorden op dat oogen-
blik niet en hoorde eenige mijner raakkers tusschendeks
hoesten. Bedremmeld vroeg ik hunofzij iets gezien had-
den; het antwoord vergezeld van een stevigen vloek was:
n ie ts , tlaap d . . . . v e tla p ! Het werd mij te benaauwd
in de kooi; ik ging op het dek en deed huiverig aan
ieder, die ik wakker vond, dezelfde vraag; — niets was
het antwoord. Ik hield mij verder stil en dorst van niets
te reppen, uit vrees van uitgelagchen te zullen worden.
Drie of vier dagen daarna gingen' wij met de Engelschen ,
zoo als ik gezegd heb, aan den dans. En dat was raak,
dat verzeker ik u. Ik was kardoeshaler bij een.der stuk-
ken en, op een oogenblik midden in het gevecht, ter-
wijl ik mij even omdraaide om een kardoes aantegeven,
kwartierde zieh een stukje ijzer van ongeveer een pond
zwaarte in zeker deel van mijn ligehaam in, dat, indien
onze dokter het er niet behendig had uitgesneden, mij
zeker zou belet hebben om thans zoo gemakkelijk in de-
ze leuningstoel te zitten. — Welnu! wat dunkt u daar-
van? Heb ik nog noodig te twijfelen?”
Ik haalde de schouders op en zeide:
» Droomen kapitein! droomen, anders niet. Gij hadt
misschien op dien dag te veel om uwe moeder en om de
Engelschen gedacht en daardoor uwe verbeelding niet weinig
werks gegeven.”
» Wel verd . . . . ! Een scheepsjongen denken! Nu nog
inooijer, — daar hadden wij den tijd wel toe. — Hoort
gij dat, oude Saks? wordt dan toch voor den duivel eens
wakker, rijke Diek!— En hij schudde den kapitein
R . .. . (wien hij deze bijnainen gegeven had omdat hij
zijne dienst bij het regiment Saxen Gotha had begonnen
en , reeds in de Indien geweest zijnde , op onze reis her-
waarts immer snoefde op rijk Oost-Indie) bij den arm,
dat deze in eens er van opsprong en in de positie van
een’ soldaat, .zoo regt als een kaars , bleef staan. — Hoort
gij dat? Nu, wij kunnen wel merken, dat onze dokter
zoo regelregt van inoederspot bij ons gekomen is. Begrijp
eens, hij wil een scheepsjongen doen denken, even als
of die oolc al een mensch was. Mögt gij ook al denken
toen gij nog met den triangel liept? zeg, rijke Dibk !
Hebt gij nooit spoken geziea ?”
»Spoken? neen!—antwoordde deze met eene barsche
stem , maar wel den duivel.”
»Wat? Den duivel? En waar zoo?” riepen wij verbaasd
uit en wierpen onze stoelen achter ons, zoodat zij tegen
die van den luitenant R a . . . . aanvielen, terwijl deze
daardoor opspringende, zieh mede, half gapende, maar
toch nieuwsgierig, voor kapitein R . .. . plaatste.
» J a ! Den duivel, en ik heb hem niet alleen gezien,
maar ook gevoeld. Ik had een jaar bij Saxen Gotha