
g edrogt, tegen over elkander zag staan in eene hou-
ding, welke niets vriendschappelijks te kennen gaf.
Wij willen het niet verzwijgen , —• Padrs B r am m e t je
was zoo lang in zijne door burenvrees opgewondene
stemming, welke hem Swageb naar Lian deed volgen,
gebleven, tot dat hij eenige kogels hoorde iluiten en
derzelver doodelijke uitwerking om zieh henen zag. De
ingebeelde vrees werd nu eene wezenlijke. Onmiddelijk
koos hy het hazepad, en weg noch steg kennende,
vlugtte hij den beschreven heuvel op, hopende zieh daar
voor aller oog te kunnen verbergen en een ruiin uitzigt
over de strijdenden te hebben, ten einde naar
den stand of afloop des gevechts te bepalen , of hij
zijne vlugt nog verder zou moeten doorzetten. Rustig
bragt hij daar ruim een uur alleen door ; het hevig
geklop zijns harten verminderde en de Hitoezen ziende
vlugten, maakte hij zieh gereed om zijne overwinnende
landslieden weder op te zoeken, toen hij achter zieh
eenig geritsel hoorde. Beducht voor zijne veiligheid
zag hij om, en ontwaarde, tot zijne groote verbijs-
tering en schrik, den door eveS zulke moedige begin-
selen en met dezelfde oograerken daar körnende Latoe-
wiloeloe van Poeloet, welke hem sluipende naderde.
De laatste, die eindelijk een günstig oogenblik gevonden
had oni het valken oog van P a t iw a n i te ontgaan ,
en zijne körte beenen niet weinig naar zieh baalde,
was niet minder beteuterd, toen hij op den top des
heuvels , waarop hij zieh in zekerheid waande, een Eu-
ropeaan voor zieh zag. Evenwel in hem het hoofd zijns
wedloops, van het strand naar het kasteel herkennende »
en naar die omstandigheid diens moed afleidende, ver-
kreeg de pochlust bij den Poeloeter de overhand, voor
een oogenblik de vrees verbannende, welke hem ter
dier plaatse gebragt had. Geweldig sloeg hij , want hy
was van kop tot teeu gewapend > met zijne tamboeka
op zijn schild , rekte zieh zoo lang mogelijk uit en zieh
voor B bahmetje plaatsende riep hij hem > met eene
stem, die grof rnoest heeten en onder vreeselijk trek-
kebekken , to e :
»Ha! zijt gif dat, Christenhond ? Gij zijt een man des
doods!”
B ram verschrikte hevig >. verbleekte en deinsde terug ,
ongelukkig naar den zeekant, zoodat hij in eene moeije-
lijke positie geraakte. Zulks bemerkende , trachtte hij den
vrede tusseben hen beide te sluiten, en zeide :
» Bedaar, mannetje! bedaar. Waarom kijkt gij mij zoo
grimmig aan. Ik heb uimmers nooit eenig leed aangedaan ?”
» Wat! — antwoordde de Poeloeter , driftig zijn eenigen
knevel ronddraaijende; — wat! hebt gij mij niet doen
loopen als een hond? Waarom wildet gij mij toen niet te
woord staan ? Omdat gij te trotsch waart om met een armen
visscher te spreken, niet waar? Maar nu, en gij
kent mij, zal het dappere hoofd van Poeloet u die
minachting betaald zetten. — Sterven moet gij;” — en
met een deed hij een’^ houw naar B r a m , doch op nog te
grooten afstand, om hem eenig letsel te kunnen aandoen.
B ram werd van angst nog paarscher dan anders en
was tevens zoo bedremmeld, dat het lossen zijner pistolen
buiten zijn begrip schien te liggen. IIog immer hoop-
te hij den pochhans door goede woorden tot bedaardheid
te brengen.
» Gij kunt gelijk hebben, beste vriendl en ik beken des-
tijds niet deftig met u gehandeld te hebben, inaar gij zaagt
er ook gtinsch niet deftig u it , en daarom mögt ik mijn
stand geene oneer aandoen.”
De Poeloeter antwoordde niet, maar deed, door de
blijkbare vrees van Feuweei, aangemoedigd , een’ tweeden
houw naar hem , zoodat deze eindelijk bevroedende , dat