
In tu s sch en had ook Krain B okthaih niet stilg ezeten. In
het midden van hat v e rm a a k , dat de ve rvolgin g van het
voor hem u it vlugtende hert hem v e r s ch a fte , door de
angstkreten en het gillen der in de hut achtergelatene
vrouwen g e s to o rd , was hij naar haar te ru g g e k e e rd ; en
naauwelijks had hij de droeve mare van het rooven zijner
dochter vernomen , o f in der haast eenige der digtstbij-
zijnde jag e r s om zieh ve rzamelen d e, snelde hij den roover
n a , maar te verg ee fs. — W e l had hij hem spoedig op het
s p o o r ;— wel had Kaing Mabiixa zijne v lu g t en prooi
nie t voor het oog van v e le n , die hem op den weg ont-
m o e tten , kunnen v e rb e r g e n , welke dan ook , nog vol
v e rb a z in g over die roekelooze d a ad , hunnen vo r s t dat
spoor a anw ezen ; — wel za g hij hem in de v e r t e , de
r iv ie r Tino be re ikend e , op het Laijkansche grondgebied ,
onder eene bedekking ruiters zijnen weg v e r v o lg e n , maar
daar begreep Krain B osthaut wijsselijk, dat de bij zieh
hebbende magt te gering w a s , om met geweld den roover
die prooi te ontnemen en zieh daartoe op dat terrein te
kunnen wagen. Mismoedig, met tränen in de mannelijke
oogen en een bekommerd h a rt over het lo t zijner onge-r
lu k k ig e zoo geliefde d o ch te r , keerde hij huiswaarts en
ontmoette ook Kaing Makobka , die* op de ja g t ver ve r-
wijderd, eerst late r de tijding vernomen h eb b en de, hem
spoorslags en woedend over deze vermetelheid, welke hem
zu lk eene diepe wonde s lo e g , was gevolgd en nu zijnen
broeder to t het u iterste wilde nazetten. — Doch de meer
bedaarde krain hield hem hiervan te ru g , hoewel met
moeite en niet dan nadat hij hem op een’ gestrengen doch
tevens vaderlijken toon ge la s t h a d , voor het oogenblik
alle verdere ve rvo lg in g te staken.
Treffend was het tooneel van moedeloosheid en wanhoop,
dat hem bij zijne tehuiskomst in het oog v ie l. IJling s
en in de grootste ve rw a rr ing van de ja g t te ruggekeerd ,
waren de vrouwen nie t to t bedaren te brengen en de
lucht weergalmde van de schelle kreten van ve rtwijfe ling
en d ro e fh e id ; terwijl e e n ig e , zieh de hären u it het hoofd
ru k k e n d e , als bezetenen op den grond ron dw en te ld en ,
en andere woedend, als hadden zij mannenkrachten en
als zouden zij alleen den te voorzienen k rijg kunnen
beslissen, de larang-ans en pieken van de wanden
scheurden en zwaaijende daarmede het huis u itv lo gen .
Schijnbaar , het bedaardste echter van a l le n , was zijne
v r o u w , Kaing Rebe , — doch geheel had zij hare woede
niet kunnen inhouden , en reeds stond er een versch paard
voor de deur opgetoomd en gekussend reeds had zij
het Baadjoe rante van hären echtgenoot aangetrokken ,—
zijne klewang om de lendenen gegespt en maakte zieh
gereed om * na al het vo lk der kampong opgeroepen en
bevolen te hebben haar te v o lg e n , den weg naar de
Tino in te s la a n , toen zij in de v e r te hären man z a g
terugkeeren en de hoop daardoor ve rlev end igd werd ,
van weldra hare geliefde dochter te zullen omhelzen. ■
Doch h e la a s ! — spoedig was die hoop v e rv logen en , door
deze teleurstelling de weinige bedaardheid , die haar was
bijgebleven , geheel verliezende , riep zij Krain B osthais ,
voor da t deze nog van h e t paard springen en haar tro o s-
ten kon , toe :
» L a fa a rd ! waarom b reng t gij S e L omto n ie t mede ?
waar is z i j? — zeg — moet ik haar zoeken en hebt gij
geen’ moed genoeg om haar aan een’ laaghartigen ro ov er
te ontrukken?” —
» S t i l , Kaing ! — antwoordde de Krain bedaard maar
tevens diep b ed ro e fd ; — gij z i e t , ik had geen magt
genoeg bij mij om hem op Laijkanschen grond te v e rv o l