
hitte was drukkend en geen zuchtje ve rfr isch te den damp-
k r in g der u itg e s trek te v la k t e , waarin zij elkander ont-
moetten. Hongerig en dorstig kwainen de Bonthainers
op den vijand aan , maar dit b elette n ie t , dat zij weldra
in opgehoopte drommen over hem geschaard en to t den
slag gereed stonden. De ruiters dekten de vleugels en
slechts de Tompoboelers bleven met Baing Makorka in het
inidden bij krain B o s t h a i s . De grond daverde van het
gestampvoet en gehinnik der paarden , en luidkeels klonk
het scheiden en sapren der vijandelijke p a r tijen , zoo als
zu lk s onder hen gebru ikelijk is . Doch in eens trad Krain
B obthaih v o o r , gebood den zijnen s t i l t e , en Krain L a ij -
k a s in den digten drom van diens ru ite r s on tw a ren d e ,
riep hij heiu t o e ; —
»K r a in ! waartoe die strijd tusschen o n s ?— g e e f raij
mijne dochter te ru g en ook den Alb in o s, — keer naar
uwe haardsteden , — eisch wat gij w i l t , en ik zweer u bij
den heiligen baard van onzen p r o fe e t , dat ik alle wraak
opgeven en u en de uwea o v e r het voorgevallene nimmer
eenig leed z a l aaudoen.” —
» T j a ! n o o it!” autwoordde krain Laij&ak kort af.
» N o o i t !” lie t nog eene barsche stem zieh hooren , die
van Daing Mabilla.
» Kom voor dan ! riep Baing Makobba , die zijnen
aanstaanden schoonvader g e vo lgd w a s ; — kom vo or en
verschuil u n ie t , eerlooze v r o u w e n d ie f !— laten v>ij den
strijd beslisse«. Ons toch g a a t zij aan? en waarom dan
zo o vee l onschuldig bloed v e rg o te n ? ”
» Goed zoo ! laffe v ro uw e n g e k ! autwoordde Baing
M abibla ; — wat ga a t u het bloed van anderen a a n ? —
hier ben ik ; . . . . en beide sgrongen van h e t paard en
liepen elkander te gemoet. En ' Baing Mabibla wikkelde
zijne sarong l o s , opende die en riep smad e lijk : — k ru ip
h ie r in , la fa a rd ! d it is toch de eenigste kleeding die u
pa st.” . . . . En Baing Makorra dook en kroop in de sarong.
Beide namen nu in die beperking eene g e s trek te -
houding a a n , zoodat de sarong geheel open was en hen
omspande , zagen nu elkander inet wild rollende , vlaininen- '
de oogen aan; trokken zonder meer te spreken de k r is -
s e n ; deden te ge lijktijd ig een’ sprong in de h o o g te ;
stootten ze elkander met dubbele woede in de b o r s t ,
wentelden in het s to f en . . . . gaven ook te gelijk den
geest.
“ Nog waren de beide partijen niet van de ve rb a z in g over
d it onverwacht tooneel b ek om en , of een luid g e g il deed
zieh achter de Lßijkanners h o o ren ; en men zag eene
v r o u w , d ie , met loshangend h a a r , bezweet en b eb lo ed ,
over heggen en struiken ademloos kwam aanloopen , zieh
in de Tino wierp en ze overzwoin. E e rs t aan dezen oever
herkende men Baing Lompo , die de zo rg harer bewaak-
sters o n tsn a p t , het spoor der leg ermag t g e vo lgd was om
hare vrijheid te ru g te ve rkrijg en. En n u , zoo na aan het
d o e l, hare laatste krachten inspannende, sto otte zij ee-
nige der haar den weg belemmerende Laijkanners van zieh
a f en v lu g lte naar de tegenoverstaande magt. — Doch krain
L a I jk a k kreeg haar in het o o g ; schuimbekkende , wees hij
haar met den vinge r , ofschoon s t ilzw ijg en d , aan S* B is -
si en S s Lewa , die met buksen gewapend naast hem
slonden ; — twee schoten vielen g e lijk tijd ig ; — en eer de
reeds door hare zoo nabij zijnde redding verheugde maagd
de armen naar hären vo l vreugde toesnellenden vader kon
u its t r e k k e n , s to rtte z i j , doodelijk g e tro ffen , op den
grond neder , • e n— was niet meer ! —
W ie schetst n u , op dat g e z i g t , bij dat treffend v e r lies
, bij het aanschouwen van dien verraderlijken moord
eener onschuldige m a a g d , die hem zoo na aan het harte
l a g , de woede van krain B ohthaih ? Zieh omkeerende,
donderde hij met een wraakademde stem den zijnen het