
b e e id v a n A lm ik a e n b l if f r ü s t i g t e h u is ; d a t v o e g t
a a n e e n e v r o u w . ”
» D a t k a n , d a t m a g ' i k n i e t , Orang kaija ! Ik h e b
e r e e n e e d o p g e d a a n , — G o d e n z ijn P r o f e e t z ijn g e t
r a g e n v a n d ie n e e d , — v a n u im m e r e n a l t i jd t e z u ll e n
V e rg e z e lle n y e n u t e b e s c h e rm e n , d a a r e n w a a r d e
g r o o t s t e g e v a r e n om u z w e v e n .”
»Maar, begrijpt ge n iet, Sb T ib d ja ! dat gij raij
wanhopig maakt ? Gij wilt mij beschermen , terwijl ik
zulks juist u zal moeten doen. Gij verlamt mijne zielskracht,
vrouw! want als de vijand ons aantast, hetgeen
zeer waarschijnlijk i s , zal ik meer het oog op u , dan
op hem of op onze lotgenooten hebben, en dat kan
öns-allen noodlottig worden. Keer in huis , mijn beste !
en wees verständig genoeg om te begrijpen. . . . ” '
» Nimmer, T o e io eca b e s ie ! ik verlaat u nooit; aan
üwe zijde wil ik vechten 5 aan uwe zijde wil ik sterven,
Indien mijn laatste oögenblik mögt slaan.”
»En gij bedenkt niet, vrouw! — fluisterde hij haar
in ,—in welken toestand gij u bevindt ? Hebt gij mij
niet onlangs verheugd door uwe mededeeling, dat ik de
höop kon koesteren vader te worden, en wilt gij nu
het eerste pand onzes huwelijks opofferen aan uwe
vreemde neiging tot gevaren; aan uwe onbezonnen-
heid, om u roekeloos aan dezelven bloot te stellen,
En , indien er nu oogenblikken komen , waarin ik u niet
kan beschermen, Sb T i b d j a ! hoe zult gij zwakke vrouw !
ti dan redden ?”
» Nogmaals, T oeloecabesie ! ik vei trouw op God en
onzen Profeet. Het is hunne ingeving, dat ik u vergezellen
moet, en de vrucht, die ik ondhr het harte draag,
zal door hunne voorbeschikking daaronder niet lijden.
Misschien zal het bloed , dat in het aanstaande gevecht
te driftiger door mijne aderen zal vloeijdn , 00k in die
vrucht den moed doen ontkiemen, die nu u en mij be-
zielt, en daarom , Orang kaija l verspil uwe drangre-
denen niet langer. Zelf door geweld zult gij mij niet te-
genhouden, om aan uwe zyde te blijven. Yerhinder mg
zulks, J800 gij w ilt, en nog zijt gij niet aan den voet
des bergs of ik stört mij van die rots naar beneden,
en het eerste, wat gij daar zult beschouwen, zal het le-
venloos ligchaam zijn utver S e T ie d ja . ”
T oelobcabbsie , zijne oterredingskracht uitgeput heb-
bende , en niet , het beraden karakter zijuer tweede vrouw
te wel kennende , t o t . geweld durvende overgaan , riep
zijnen schoonvader te hulp , in de hoop, dat de vader-
lijke invloed haar tot verandering harer voornemens zou
kunuen brengen. Dan 00k P a t iw a s i , de gestrenge en
anders altijd geeerbiedigde vader, vermögt in dat oogen-
blik niets. Haar besluit stond vast en onveranderlijk,
en niet langer met het beginnen des togts durvende dra-
len , besloten zij, ondanks huh zelven en vertrouwende,
dat de ondervinding haar, eene tweedemaal wel zou af-
schrikken, om deelgenoofce hunner oorlogsgevaren te zijn ,
hären zin voor dezen keer te Volgen, en haar te vergun-
nen hen te vergezellen , doch onder de voorwaarde, dat
zij op den marsch T obloscabbsib steeds ter zijde blijven ,
en gedurende het gevecht eene geschikte schuHplaats zoe-
ken zoude. Sa T ib d ja beloofde alles, doch de tijd leer-
de , dat die belofte ijdel en geenszins wel gemeend was
geweest.
Met leede oogen had de moedige, doch immer stil-
zwijgende, ofschoon niet minder krachtig handelende ka-
pitein Verheidbh , de afdaling der opstandelingen, waar-
van hij weldra door zijne verspieders berigt ontving,
alsmede derzelver uitwerkselen , moeten aanzien. Zijne
magt was te veel verzwakt om hen te kunnen aantas-
ten. Yurig verlangde hij daarom naar de terugkomst