
hijgende vergaderd, voor een lnttelen , naauw noemenswaar-
digen prijs aan hen zullen moelen afstaan , — en , wat het
ergste i s , die de tijden zullen zien kerleven, dat ook zij ,
even als die vervloekte Portugezen , die zij ons hebbèn helpen
verjagen, onze dochters uit ons midden wegrukken en de
weerlooze maagden aan hunne vuige lusten opofferen. Ja!,
die ängstige tijden, die ¿ogenblikken, waarin ons van
woede en wraak de haren te berge züllen rijzen, zullen
spoedig voor ons allen herboren worden : en moeten wij
dit ailes met leede oogen aanzien ? Moeten wij ons, dit
vraag ik u , C a jo a k ! gedwee en gewillig onderwerpen
aan een’ maatregel van onzen aartsvijand, die ons maat-
scbappelijk bestaan vernietigt en ons met het redeloos
gedierte gelijk stelt? Zeg mij, g ÿ , die de oudste zijt on-
der ons allen ; — g i j , op wiens kruin zieh jaren lang
wijsheid en ondervinding vereenigd hebben ; — zeg mij ,
wat ons nu te doen staat? Zullen wij den oorlogszang
aanheffen? Zullen onze jongelingen den grond doen da-
veren door de Tjahalele ? (1)* Zullen onze vrouwen de
bamboezen met Papeda vullen om ons gedurende onzen
krijgstogt tot voedsel te strekken ? Zullen wij toonen vrij
geboren Hitoëzen te zijn ? of moeten wij, indien de Gouverneur
Demmer in ons midden verschijnt, dat zeer wel
mogelijk i s , demoedig zijne voeten kussen en als lafaards
het stofzijner schoenen lekken? zeg mij, wat is uw raad ?”
» P a t iw a m ! ” was het antwoord vari den eerwaardigen
Patriarch » ik zie — ik gevoel het; — onzer aller toestand
CO Een oorlogsdans, die onder de hevigste sprongen en lig-
chaamswendingen eigenlijk dienen moet, om de vlugheid der
dansers in. het behandelen der wapenen te doen kennen. Diedans
bestaat heden nog en wordt door de Alfoerezen bij elk openlijk
feest of andere ge§chikte gelegenheid ten uitvoer gebragt.
is benepen , droevig, zelfs bijna radeleoa: — maar het
is de wil van den Allerhoogste en wat vermögen wij, zwakke
stervelingen , daar tegen ? God heeft ons nu reeds bijna
bonderd en vijftig jaren, door het verblijf in ons midden
der Europeanen geteisterd, en geduldig moeten wij ¿de
straf verdragen, die Hij ons, in Zij ne wijsheid en zeker niet
onverdiend, opgelegd heeft. Onze krachten zijn niet toerei-
kend, om die der Europeanen tewederstaan. Dezelfde God,
die ons straft, heeft hun zoo veel boven ons geschonken»
dat wij over hun meerder verstand, hun beleid en de
gewrochten van hunnen vlijt en kunst verstoind moeten
staan, en daaroin oordeel ik het beter en doelmatiger
voor ons en onzer vrouwen en kinderen geluk, om allen
vruchteloozen weerstand te vermijden en ons meer op de
edelmoedigheid onzer vijanden te verlaten, dan wel op de
wisselvallige kans des oorlogs. Innig doet het mij leed —
ging de vrome grijsaard voort, na in stiite eenige koralen
zijner Cihisbe ( !) te hebben afgebeden; — dat ik mijne htfop ,
orn mij op nieuw aan uw aller hoofd te zien , en als uw aller
vader , gedurende de weinige jaren , die God mij- nog schenken
z a l, uw geluk te kunnen bevorderen, vaarwel moet
zeggen; — het smart mij , dat ik eene waardigheid,
waarop ik door,geboorte en rang aanspraak maken kan,
voor mij verloren zie j.jj— maar- om mijnentwille zal de
vrede , dien wij, na vele jaren worstelens , zoo hoog noodig
hebben, niet gestoord worden ; — om de verheffing van
mijn veegligchaamgeenenkeledroppel bloed gestört worden.
Gij vraagt mijnen raad ? — wel nu , ik wil u dien geven }.
volgt gij dien niet op, P a t iw a s i ! en allen die: hier vergaderd
zijt! dan komen de gevolgen daarvan op u neder enniet
op mij. Onderwerpen wij ons aan de voor ons ©ttwederstaa«-
( i ) Mahomedaansche ro z e n k ra n s .
I e DEEt. S.