
ook toevlugt tot een middel, dat hij voor onfeilbaar hield,
doch hetgeen zelfs tot onder den geringsten inlander in
rainachting is. Hij droeg namelijk siechts een knevel en
wel onder de wijd uitpuilende linker neusvleugel, en dit
moest ten bewijze strekken, dat niemand hem in moed
evenaarde. Wie zulks beproeven wilde had zieh daaraan
slechts te wagen (1). Om die reden plaatste hij zieh dan
ook aan den maaltijd zoodanig, dat hij vlak over Toeloe-
c a b e s ie z a t, welke de oogen niet kon opslaan zonder hem
onwillekeurig aantezien, waarop onze kromme held niet in
gebreke bleef, hem met een’ spotachtigen glimlach aante-
kijken, en, weggesleept doorhetgevoel zijneringebeeldemeer-
derheid, den voorvechters-knevel met den linker voorvinger
om te draaijen, waardoor den Orang kaija van Capaha
het bloed aän het gisten raakte en hij , in overmaat van
gramschap , die hij niet langer beteugelen kon , geneigd
scheen om , zoo niet erger , ten minste het eerste wat voor
de hand lag den verwaanden gek naar het hoofd te werpen.
Doch Patiwahi , die onophoudelijk het oog op beide hield,
het opvliegende karakter van den Orang kaija kennende,
achtte het noodzakelijk alles te vermijden wat tweespaltin
de vergadering zou kunnen verwekken. Hij oordeelde hier-
om ook dat het oogenblik daar was, waarop de aangele-
genheden , die eigenlijk tot oorzaak vanhetbijeenkomen der
vergadering dienden , verhandeld moesten worden , en der-
( i) Een zoodanig gebruik bestaat onder al de Maleische volkstammen,
doch meest onder de voorvechters der zeeroovers. Het
is als het wäre eene uitdaging voor iedereen;— maar vermits velen,
welke die dragt aannemen, zulks doen om hunne laffe inborst
te bedekken en zulks gewoonlijk bekend i s , zoo worden die zoo-
genaamde heethoofden algemeen veracht, ,en menig hunner moet
een ruk.aan den eenigen knevel of een klap in het aangezigt ver-
dragen, zonder tot wraaknemen te durven overgaan.
halve de stilte, die tot dusverre in hun midden geheerscht
had, afbrekende, rigtte hij het woord tot den ouden Tanahi-
toemessen, op dien eerbiedigen toon, welken diens hooge
ouderdom eischte en vroeg:
» Yader Cajoab ! is het mij vergund eene vraag te doen ?”
» Yraag mijn zoon.”
» Zijn wij hier onder vertrouwden ?” deze woorden uit-
sprekende wierp hij tevens eenen scherpen blik op den
Latocwiloeloe van Poeloet.
» Yoor zoo ver ik ze ken , zijn al de hier vergaderden
onze vrienden en bondgenooten.”
» Welnu I dan zal ik spreken. Tanahitoemessen! gij
kent immers het onheil, dat over onze hoofden zweeft en
dat het plan van eene wederverheffing tot uwen vorigen rang ,
waarvan men u gedwongen heeft afstand te doen, geheel
in duigen werpt?”
» Welk onheil?” vroeg deze verschrikt het grijze hoofd
oprigtende.
» Waarom waart gij gisteren niet te C c ijt, dan hadt
gij het kunnen hooren, vader Cajoait? De Gouverneur van
Amloina had ook u daär beschreven en gij weet even goed
als ik , dat hij daar .eene vergadering van al de Orang
k aya1 s van Hitoe gehouden heeft.”
» Ik wist dat dit voornemen bestond, doch dacht niet
dat zulks zoo spoedig plaats zou hebben. Al weder
een staaltje der vlugheid van den Gouverneur , hoe oud
hij ook wezen möge. Maar hoe hebt gij , P a iiw a b i ! het
durven wagen, gij, de aartsvijand der Holländers, u
daar te bevinden. Indien zij u herkend hadden, waart
gij verloren geweest. Gij stelt u te roekeloos in gevaar.”
» Dat gevaar was zoo groot niet. Persoonlijk ben ik bg
de Holländers niet bekend en rnijne landgenooten hebben
er geen belang bij om mij te verraden.— Maar gij, vader I
waarom waart gij niet daar tegenwoordig?”