
Aan den oostelijken gezigteinder verscheen de reeds af-
nemende schijf der glansrijke maan in heerlijke pracht, en
liare zilveren stralen verspreidden een nevelachtig licht over
de landouwen in den omtrek van den Capaha, toen de
nachtwaak in de groote schans op een houten blok een slag
deed hooren, die het eerste uur na den vervlogen middernacht
aankondigde; — en dadelijk werd de geheerscht heb-
bende nachtelijke stilte afgebroken door gemompel en geil
uist er, en uit al de hutten zag men de manschappen ver-
schijnen, die zieh schaarden in de hen opgegeven orde.
Stilzwijgend ging de vaandrig op marsch en van lieverlede
werd hij gevolgd door de afdeelingen , aan welke hij tot
voorwacht moest dienen.
Het was geene gemakkelijke taak, het beklimmen van
dien berg. Aan den voet gekomen, stuitte iedere schrede
naar boven , op boomen en rotsen, die opzettelijk orage-
kapt of daar ter neer geworpen waren. Geenszins kon het
een opklimmen genoemd worden, dat van de manschappen
gevergd werd, maar wel een klouteren, waarbij zij zieh
aan takken en stronken, aan boomworteis of steenuit-
hoeken moesten vastklemmen, om niet weder datgene te
verliezen , wat met zoo veel moeite gewonnen was. En wee
dengene wiens voet uitglipte, of die te onvoorzigtig den
steun , waaraan zijn leven hing, losliet. Diepe afgronden
grijnsden hem aan onder den wankelenden voet; scherpe
rotspunten schenen hem te wachten om de hijgende borst
te verscheuren en bruisende watervallen of voor het
oog bedekte woudstroomen dreigden hem in zijn val op te
vangen en voor altijd te bedelven.' En, werkelijk , menig
ongelukkige, die, hetzij door krachteloosheid of eene hem
onverhoeds overvallende bedwelming, hetzij door den aan-
drang der hem volgenden , deze steunpunten liet varen of
los moest laten, vond, vaneen gescheurd en verbrijzeld ,
zijn graf in de diepte der ravijnen ; waar , door het dikke
«ebladerle van het ondoordringbaar woud , eene eeuwige
duisternis heerschte , en waar alleen de feile blikken der
roofvogels het aas konden ontdekken , hetgeen het toeval
dadr ter prooije had gebragt.
Al die moeijelijkheden— al die belemmeringen , waren
dan ook de oorzaak , dat naauwelijks de helft der manschappen
, die van elkander waren geraakt en waaronder
de vastgestelde orde geheel verbroken was , zoodat voor-
en achterwacht zieh onder een mengden, den berg op-
kwam, toen de glans der maan verdoofd werd door de
eerste stralen des rijzenden dageraads. Dan kapitein Ybr-
iiEiDEr , die zieh aan het hoofd der tröepen geplaatst en
van een op den weg neergezegen soldaat het musket afge-
nomen had , liet zieh daardoor niet afschrikken , maar wilde
» nu eens op den kruin zijnde, met leeuwenmoed den
aanslag doorzetten. Hij vermaande zijne weinige overschietende
manschappen tot volharding en dapperheid, en het smalle
voetpad, dat voor hem lag en slechts man voor man be-
gaanbaar was, volgende , stonden zij spoedig voor de ge-
sloten poort der sterkte , die nu nog, boe afgemat zij ook
waren, bestormd moest worden. Geen schildwacht, was
zigtbaar, — geen spoor van eenige waakzaamheid in den
omtrek te vinden, en juist waren de aanvallers gereed om
die poort met een’ daar liggende boom open te loopen ,
toen dezelve onverwachts geopend werd en eene oude
vrouw, onze lattasche . kennis , die uit eene nabijzijnde
bron water wilde gaan scheppen tot reiniging voor het ge-
bed van Soeloe (5 uren ’s morgens) , zieh aan hun oog ver-
toonde. Yerschrikt door het onverhoedsche gezigt van
zoo vele gewapende blanken en daardoor in den haar ge-
wonen lattaschen toestand geraakt, sprong zij in de hoogte
en schreeuwde luidkeels: » he, Wolanda! he, TVolanda / ”
doch nog had zij dat woord niet voor de derdemaal geuit
of een musket-kogel lei haar een eeuwig stilzwijgen op