
dat ook hen de lust tot slapen bevangen mögt. Dezeschenen
er echter nog verre af te zijn dien wensch te willen
vervullen , en vertrouwelijk het eene glas na het andere
ledigende, zagen zij elkander meer aan dan zij elkander
wel toespraken, daar zij, ruim zes inaanden te zamen
huizende, alle stof tot gesprek reeds hadden uitge-
kraarnd en afgehaspeld. Zij leenden dus meer het oor
aan de. gure rukwinden, die daar buiten loeiden, en
naar de kletterende stortregens op het atappen' dak,
dan wel aan de eenzelvige en afgebroken toonen, die
van tijd tot> tijd hun’ mond ontvloeiden. En werkelijk
was het weder zoo hevig, dat het eenige ongerustheid
kon baren.' Reeds in den loop van den dag had het
nevelachtig aanzien der zee een’ opkoinenden storm
doen vermoeden, en, als een zeker teeken daarvan .
het gezigt op het tegen overliggend eiland Sa leytr
verduisterd, dat bij klaar weder immer' te zieu is. De
in den namiddag fei opstekende wind had alle visschers
naar binnen gejaagd, en geen zeiltje verlevendigde meer
het eentoonig gezigt der schuitnende golven; de regen
brak door met de kracht eener wolkbreuk, en toen
zieh des avonds geen ster aan het uitspansel vertoonde,
toen het stormen en loeijen van den wind al heviger
werden de wolken voor zieh uitzweepte, alsof zij nog
dienzelfden nacht het geheele zwerk des heelals moesten
doorloopen; toen feile bliksemstralen van tijd tot tijd
de dnistere hemelstreek verlichtten, en de ratelende,
zieh slag op slag opvolgende donder, en het doffe ge-
luid der brnisende branding op het strand nu en dan
het geloei des storms verdoofden; toen liet het zieh aanzien,
als of de wereld op nieuw de straffen eens zond-
vloeds zoude ondergaan , of dat haar einde, met al de
verschrikkelijkheden welke men zieh kan voorstellen,
begon te naderen.
In het Residentiehuis was alles stil; geen mensch
sprak ; slechts nu en dan hoorde inen het getrappel van
paarden in den nabijzijnden sta l, die, door het feile
weder verschrikt, onrustiger waren dan gewoonlijk,
en de langzame afgemeten stappen der schildwacht ,
welke zieh onder de galerij voor den regen verschool.
» Werda!” klonk op eens zijne stein, naar de stalzij-
de gerigt.
Men hoorde geen antwoord, inaar wel eene drukkere
beWeging onder de paarden.
» Wat is dat ? — vroeg de Resident, zieh half slaperig
uit zijnen' stoel oprigtende, waarin hij door de kracht
van zijn gi-okje zat te dommelen. — Wat is dat? —
Patent weer om paarden te stelen, Luitenant!”
» Hm ! bah ! was het antwoord ; — wie zou dat dur-
ven in de nabijheid der wacht ?”
»H in !— gromde de Resident; — daar gebeuren wel
zouderlinger dingen in dit land , en twintig jaren ondervinding
hebben ”
»Werda?” klonk het op nieuw.
» Prind !” (1) was het antwoord.
En door dit veelbeduidend woord gerust gesteld , her-
nain de schildwacht zijn’ vorigen langzamen stap , en in
het gezelschap was het even stil als vroeger, tot dat
de Resident, begrijpende dat het tijd werd zijne legerstede
te zoeken , wilde de breedte der openstaande deuren van zijn
slaapvertrek niet te naauw voor hem worden, opstond en
onder een door den neus uitgesproken »goeden nacht!” de
beide andere heeren uitnoodigde zijn voorbeeld te volgen.
( i ) De inlanders, de f en v niet kunnende uitspreken, bezigen
daarvoor gemeenlijk de p.