
uit, slaarde met zijne roode oogen eenigen tijd in bet
rond, zette zieh weer neder, wreef zieh over den buik
en riep huilende . . . . » Tena nanre Poea (Grootje, ik
heb nog niet gegeten).” De honger scheen hem zijnen
toestand en de verschillende omstaudigheden van dien dag
te hebben doen vergeten. Rijkelijk werd aan zijn ver.r
langen voldaan; — zorgeloos viel hij daarna in slaap , en
ook de beide vrienden scheidden voor eenige uren, om
zoo mogelijk een weinig rust te genieten.
Reeds vroeg in den morgen draafden de zendelingen van
Krain Laijkvv ginds en herwaarts om de hoofden zijner
onderhoorigen op te roepen , en toen deze in den namiddag
bijna allen bijeen waren, beleide hij een’ raad , waarin hij
breedvoerig al de redenen van meestal zeer ver gezöchte
bezwaren, ' die hij vermeende tegen Krain Bosthaiit te
kunnen opperen , ontvouwde, doeh voornamelijk aantoonde,
dat door den roof van diens dochter, welke zieh in zijne
woning bevond, (hetgeen hij als niets ongewoons ook
niet verbloemde) , een’ aanval te wachten was, te meer
daar hij een’ duren eed gezworen had van haar nooit te
zullen uitleveren. Beter wäre het dus dien aanval voor
te komen en met alle magt op het Bonlhainsch grondge-
bied te trekken, waarbij hij hun eene schildering deed
van den rijken roof die hun daar te beurt kon vallen.rr^
Doch er was geene groote aanmoediging noodig , om lie?
den, die daarvan slechts leefden, het harnas te doeu
aantrekken, en spoedig werd er besloten, dat allen hun?
ne onderhoorigen zouden oproepen en met hen binnen
twee dagen te Laykan verschijnen.
De hoofden hielden woord. Gedurende tweemaal vieren
twintig uren waren het strand en de paden längs de
onbebouwde Sawa’s (rijstvelden) , en de bosschen be-
zaaid met van kop tot teen gewapende lieden, die hunne
yreugde over dien togt en de hoop op rijken buit te kenneu
gaven door het zwaaijen der Banrang - ans (V) en
pieken, terwijl inenig ruiter reeds het van fijne ijzeren
schakels te zamen gestelde, tot op de dijen reikende,
hemd of harnas ( Baadjoe ra n te ) had aangetrokken ,
om zieh zoowel als zijn ros aan die zwaarte te gewen-
nen. Allen juichten en joelden en zelfs de oude wyven
kwaraen uit de huizen te voorsehijn, om de voorbijgan-
gers aan te moedigen en tot roof en moord aan te zetten.
En toen nu in den namiddag van het tweede etmaal de
meeste dier lieden om de vorstelijke woning geschaard
stonden , eenige karbouwen geslagt, de kwalies (ijzeren
pannen) of bamboezen met rijst op en in het vuur ge-
worpen waren, werden de Baings , Glarangs en de ge-
goedsten en meest vertrouwden door Ärain L a i j k a i naar
boven geroepen , en vonden het anders zoo smeng ver-
trek met nieuwe chitsen spreijen omhangen. Eene evenzoo
opgeschikte bamboezen balei - balei (rustbank) stond
ia het midden. Rijkelijk versierd met bloemen en gedu-
rig bewierookt, lag daarop uitgestrekt, weder aan han-
den en voeten gebonden en in een wit doodkleed gewik-
keld, de kleine Albinos , en niettegenstaande de melat-
tievlechten in zijne hären , brak hem het angstzweet uit
en vermeerderde het onoogelijke zijner ongewone en bij?
kans afzigtelijke kleur en gedaante, terwijl hij zijne
smart door luide kreten te kennen gaf. Toor de balei -
balei zaten op een klein tapijt Krain L a u k a * en Daing
Ma b im a elkander stilzwijgend aan te staren, en achter de-
zelve zongen eenige vrouwen , of liever bromden , onder
( i) Een piek, aan het beneden einde voorzien met verschil-
lend gekleurd paardenhaar, ter lengte van ongeveer twee voet,
een geliefkoosd wapen op C e le b e s .