
raden, die elkander vervvonderd aanzagen en niet begrij-
pen konden, hoe de Landvoogd tot zulk een spoedig be-
sluit gekomen was.
» Krek ! — zeide de winkelier , toen de overige leden van
den raad het voorbeeld van den landvoogd gevolgd had-
den, tot Bram Feuweel : — Krek! net zoo als ik het gedacht
heb. Die vent is ook al bang, ik ineen kapitein
Vebheibebt , en steekt onzen dapperen bemmer ook aan.
Wij zullen nog zoo lang talinen en teuteren , tot dat de
vijand ons op de huid zit en een goed pak slagen geeft.”
» Foei, winkelier ! dat is nu gansch niet deftig van u ,
zöö kwaad te'spreken; kapitein Yebheibebt is eep dapper
inan dien gij niet inoogt verdenken , en nooit heb ik het
anders gezien , of wij zijn er bekaaid afgekomen, indien
wij zulke ondernemingen niet inet deftige krachten aan-
pakten.”
» Praatjes Bram ! praatjes, zeg ik , — krek ! anders
niet. Zeg mij eens waartoe dienen die musketicrs en pieke-
niers met hunne gegalonneerde kapiteins , luitenants en
vaandrigs anders , dan om zieh te laten . doodschieten en
doodsleken? Het zijn iminers wandelende mikschijven ? Of
zouden zij alleen geroepen zijn , om zieh hier op Aviboina
lekkertjes te vertroetelen en de saguweer in prijs te doen
stijgen ? Kom, kom ! voort met he,n ; — naar het veld ; —
voor den vijand; — daar behooren zij. Hier hebben wij ze
niet noodig en de vrome Christen burgerij , de groene geu-
zen er onder gerekend, zal ¿imbon wel bewaren. Zoo
denk ik er over — krek, Bbam! Dat luije volle verdient
de gagie niet, die de Compagnie het geeft.”
» Gij kunt gelijk hebben, winkelier ! en ik wilu niet te-
genspreken, als ze mij maar deftig te huis laten. Maar
wat dunkt u ? Willen wij den vaandrig S w a g e r een be-
zoek geven ? Hoezeer hij het niet verdient .lieeft, wel te
verstaan, aan mij , wil ik hem echter een weinig troosten,
over de oudeftige behandelifig, die hlj heden ondergian
heeft.”
» Krek ! met genoegen. Dat zal heiä Wat opbenren , indien
hij ziet * dat zij ne goede vriendêtt om hem denken.'”
Beiden begaven zieh daarop naar S w a g e b ’s woning. De-
zen vonden zij , zoo boös als een spin,. met gebalde viïîs-
ten op én nêer * loopeïide. Zoodra hij heb zag bleef hij
staan en graauwde hun toe :
» Wat tvilt gij t duizend duiVels ?”
» U bezoeken , Swageh ! ett ö troosten in uw Int. Maar
wees bedaard en deftig, want deftigheid alleren kan uwen
stand eer aandoen.”
» Loop naar den satan , met uwe deftigheid. Wèet gij
Wat B b am ! ik heb heden niet véèl praats voor u over en
minder nog voor dien huîchelendén winkelier. Terstaat
ge? duizend duivels ! ook zeg ik t t , beide hebt ge mij üe-
zen • morgen beleedigd ett vroeg of laat zal ik mij daarover
wreken.”
» Wij ? dat wäre niet deftig !”
» Krek, waarnteê Swageb ?”
» Beide, herhaal ik # en indien gij ùiét zülke laf bekken
waart, duizend duivels ( zoudt ge taij met den punt van
het rapier voldpening moetett geVeni”
De bezoekers verbleekten en hadden zulk een onthaal
niet verwacht. Ängstig vroeg p a a rs B r a k m e t j e : »in ’s
hemelsnaam, beste S w a g e b t zeg het ons dan, waarmeê
wij u zoo öndeftig beleedigd hebben ?”
»Waarmeê? en gg vraagt zulks nog ; duizend duivels,
of zijt gij het reeds vergeteü, dat gij mij heden morgen,
toen ik zoo beroefd en bed . . . . rd in de vergaderzaal
kwam, uitgelagchen hebt. Wat hadt gij met elkander te
fluiBteren, zeg? Alleen om mij te bespotten, niet waar?
Hoor paarte Bbam! Zoo gaauw als ik weér bedaard
b e n— morgen, — neen! bedeu nog, zet ik nWe liefde
2 ° DEEL. 4 .