
uitziet ? Ik dacht liet wel, dat er iels aan haperde ; —-
de vrouwen hebbea zeker u aan het hoofd gemaald , en
S b t ie d ja . . . .
» Neen , Yader! Zij noch Aemiita hebben een woord
geklikt, geen van beiden ontvloeide tot nu toe eene
enkele klagt. — Aemiba is te zacht van karakter om mij
eenig ongenoegen te willen verwekken, en ?ij bemoeit
zieh met niets dan met het huishouden ; — en Sk Tiedja !
o zij , zij! Zij is nog altijd die moedige vrouw, welke
zij van den beginne af getoond heeft te zijn ; zij spoort
mij nog dagelijks aan tot volharding , en ging ik haar
daarin met tegen , alle dagen zaagt gij haar gewapend in
ons midden verschijnen , oin aan onze gevechten deel te
neraen. Doch , Yader ! wanneer den mannen de moed
ontvalt , zoo als wij reeds zoo menig voorbeeld gehad
hebben , dan is het niet te verwonderen, dat het mij
week wordt om het hart.”
»Dat nog altijd even vurig voor S e T i e d j a klopt,
niet waar, T o e e o e c a b e s je ? Ik dacht dat die dolle lief-
devlaag reeds lang voorbij was, — maar ik begrijp u; —
gij zinspeelt op de vlugt van den ouden Orang kaija
van Mamalo, van dien B a b o s , welke zieh reeds twee
of drie malen in de armen der Holländers geworpen heeft,
doch telkens weder tot ons terug gekeerd is.”
» En nu ook weder tot ons terugkeeren z a l, ’’viel hem
de Iman Ridjaei in de rede.
» Hoe weet g ij dat zoo stellig, Iman?”
» Omdat hij het mij op den koran gezworen heeft. Ik
ben te oud , zeide hij tot mij , oin den honger te kunnen
weerstaan. Ik moet daaroin naar beneden en wil mijne
krachten hersteilen. Zeg aan mijne vrienden, die ik
weet, dat mijne verwijdering niet welgevallig kan zijn,
dat ik hen niet verlaat om hen te verraden, maar om
naar nieuwe middelen uittezien , waardoor ik hun in
hunne behoeften zal kunnen te gemoet komeri. Weldra
zullen zij van mij hooren. Zie daar zijne woorden ■, waar-
op hij den eed deed, en ik vertrouw op hem want hij
is een opregt Maliomedaan , hoeveel haat hem ook K a k ia -
b i vroeger heeft mögen toedragen.”
» Welnu! laten wij dan goeden moed houden. Onze
Frofeet zal ons niet verlaten en dit is teil minsle reeds
een vooruitzigt, hoe gering dan ook, geopend. Doch
hebt gij geene tijding van den overwal, T o e l o e c a b e s ie ?”
» I sm .4öl zal ons het beste kunnen zeggen , hoe de
steinming daar is. Hij bragt mij een brief van den 0-
rang kaija T o m m a t e l e a van Camarien, die groote be-
loften doet om ons sagoe , djagon ( turksche tarwe ) eu
rijst toe te zenden | maar hij maakt eene voorwaarde |
die moeijelijk te vervullen zal zijn.”
» Welke?”
» Dat wij de zee zuiveren van de vaartuigen der vijan-
den, ten einde zij , de overwallen , zonder opzien te baren,
over kunnen steken.”
» En hebt gij toebereidselen tot zulk een’ overtogt ge-
zien , IsMAet?” vroeg P a t iw a s i .
» Genoeg. — Er liggen , zoo wel te Camarien als te
Roema k a i j , Latoe en Hoewaloij ( 1 ) een twintigtal
vaartuigen, met die levensmiddelen geladen , gereed , om
op het günstige oogenblik den overtogt te onderneinen
doch alle rekenen er op , dat wij dat oogenblik zullen
doen geboren worden.”
» Dat zal inoeijelijker gaan,—antwoordde T o k l o e c a b e s ie , -—
dan men wel denkt. Die twee schepen , welke in de noorderbogt
van Capaha geankerd liggen , beletten alle ge-
raeenschap en zullen niet gemakkelijk te verdrijven zijn.
( i ) Dörpen op de zuidkust van C e r a m.