
On een schoon nagelbosch in den ointrek en offerden
het overige aan de vlammen op, zoodat in den na-
iniddag van den 26sten Julij 1646 geen spoor meer te
vinden was van het overmoedige arendsnest > van wear
T o e lo e c a b e s ie en zijn aankang drie jaren lang de magt
der Compagnie getrotseerd hadden. En Demmeb daalde
met de overwinnaars den Capaha weer af en vond
rondom de b a ld \an Mamalo meer dan 280 vlugte-
lingen van beiderlei geslacht en allerlei ouderdom ,
waaronder Almika en eene der vrouwen van den Iman
R i d j a x i en de Orang k a y o ’s van Hausihal en Tel-
loboan, die, meer naar schimmen dan naar menschelijke
wezens gelijkende en uitgeteerd door den honger, zieh
bij zijne aankomst in het stof bogen en ora genade
smeekten. Het was een aandoenlijk schouwspel te zien,
hoe die ellendigen zieh kromden en naar zijne voeten
kropen en die omhelsden en hem niet los lieten, tot
dat hij, hoe hardvochtig anders ook, de menschheid
in zieh voelde opwellen, en hun onvoorwaardelijk eene
genade schonk, waarom zij zoo vurig baden. En mögt
ook al menig blad van Demmek’s levensboom door zijne
hardvochtigheid ontglansd zijn geworden — op dien dag
groenden zij in schooner kleuren dan zij vroeger of
later wel immer of ooit geprijkt hadden.
De Orang k a y o ' s van H ito e , voor wie de mare
der, door hen als geheel onmogelijk beschouwde over-
winning een donderslag in . de ooren , en wier binnenste
niet zuiver was van eene geheime deelneming aan dien
opstand, voor welker gevolgen zij ten hoogste bevreesd
waren, haastten zieh den Landvoogd te Mamalo te
gaan ontinoeten en hem van hunne verkleefdheid aan de
belangen der Compagnie en van hunne onkreukbare
onderdanigkeid te verzekeren. Doch de ontvangst was
niet vriendelijk. De gevangenen hadden Dehhkb te
wel onderrigt van al de omstandigheden, die als bewijzen
hunner ontrouw te berde hadden kunnen gebragt
worden, welke hij wel in het vergeetboek wilde stellen,
maar waarvoor hij dan ook strengelijk eischte, dat zij
al hunne krachten zouden inspannen, orn de nog voort-
vlugtige hoofdaanleggers van den Capahaneschen opstand
op te sporen en aan hem uit te leveren, stellende hij een
gedeelte zijner magt ter hunner beschikking om aan
die opsporing deel te nemen. Yan daar dan ook dat
verscheiden dier ongelukkigen hun, na verloop van
eenigen t i j d i n handen vielen en gevangen naar het
kasteel werden over gebragt.
Twee hunner zwierven echter voortdurend in het bosch
van Ceyt rond, zonder dat die Orang kaya's het
wilden of durfden te wagen, als in hunne oogen te
groot, te heilig zijnde, om de handen aan ben te slaan,
hoezeer zij zieh ook tevens van alle gemeenschap met
hen onthielden, ofschoon hun aanzijn aldaar hun niet
onbekend was. En die twee, welke daar in den el-
lendigsten toestand, uitgehongerd en kleederloos, op
geesten gelijkende, rond zwierven, waren zij, die van
den beginne af hun' lot aan elkander verbonden hadden
en, trouw aan die verbindtenis, in het grootste
gevaar ook met elkander gevlugt en tot nu toe te
zamen gebleven waren, niettegenstaande zij den kans om
gevangen de worden genomen , daardoor vergrootten. En
die twee — waren T oelo eca bes ie en de Iman R id ja x i ,
de hoofdaanleggers van den opstand van Capaha.
Reeds waren er ruim drie weken na de verovering
dier plaats verloopen, en beiden hadden zij, door het
gebladerte van een’ ouden boom in dat bosch beschul,
een slapeloozen nacht doorgebragt, toen zij in den
morgen van den 18 Augustus 1646, te vergeefs naar
eenig voedsel uitziende. en door den honger tot hot