
uieuw inet zijnen liorlogiekettiug , floot, en gelastte den
daarop binnenkomenden geeuwenden slaaf, die door dat
gefluit, (een gebrnik dikwijls in Indie in zwang oiu de
slaven te roepen) uit zijn’ slaperigen hemel werd gerukt,
om al het noodige voor een inorgenstondje op tafel te
zetten.
Het was een aardig drietal, dat hij daar zoo in eens
onder zijn dak kreeg. Swageb , bekend als een tnoedig
soldaat en altijd in een vrolijk humeur, was algetneen be-
mind, höezeer zijne uitdrukkingen in het gewone leven
niet van de fjjnsten waren en meestal het kenmerk droegen
du ton de Caserne, waar in hij het grootste gedeelte
zijner jeugd had doorgebragt. Hij was echter een welge-
maakt man met arendsblikken , in de kracht zijner jaren,
en in al zijn doen en laten straalde de onbezorgde krijgs-
man door, wien de dag van morgen nimmer kommer ver-
wekte. De Initenant Moeklag , een Rhener van geboorte,
daarentegen, ofschoon voor den vaandrig in gestalte en
echt krijgsmans voorkomen niet onderdoende , was echter
bedaarder en meer afgetrokken, en werd dan eerst vrolijk,
wanneer een half dozijn bittertjes, hetgeen nog ver was
beneden de destijds gewone Ambonsche morgenmaat (!),<
hem den geest eenigzins opwekte, en gaarne verdiepte hij
zieh dan in gesprekken van verheven aard. De winkelier
vae Alfes , altijd even stemmig en zedig in handel en
Wandel en een steunpilaar der kerk, had zieh daardoor
eene uitgelezene plaats onder de Ambonsche vromen be-
zorgd, hetgeen hem evenwel niet verhinderde om de ge-
woonte der morgenstondjes te volgen , waardoor velen van
oordeel waren, dat hij eer schijnheilig dan vroom kon
genoemd worden, en misschien wel bijoogmerken had , die
hij met den mantel der vroomheid zocht te bedekken. Hij
( i) St avor inus Indische reizen, I deel, II boek, blz. 296.
was de eenigste gehuwde onder hen allen en zijn huisselijk
gelnk, ofschoon zijne vrouw vroeger onder de schoonsten van
Amboina geteld werd, had, volgens het algemeen gevoe-
len, niet over. Hij wachtte zieh echter zorgvuldig om
zieh daarover uit te laten, zoodat het deswegens bestaand
gerucht bloot op gissingen gegrond was.
Het uur, waarop dit viertal zoo toevalüg bij een kwain,
was dat, hetgeen in dien tijd van burgerlijke gebruiken
en eenvoudige Yaderlandsche gewoonten, het middageten
voorafging, en de klok in het kasteel sloeg juist 12, toen
zij het eerste glaasje bitter aan de lippen zetteden, en elkander
een’ vrolijken morgen tbewenschten.
Geen der gasten had nog gesproken, allen zaten te bla-
zen van de wärmte.
» Kreh!''"’ ving eindelijk de winkelier aan »wat is het
hier benaauwd.”
» Gij hebtgelijk, hetrnikt zelfs muf,” antwoordde ÄIoee-
lag. » Ik geloof dat Bbam het huis nooit open zet. Zou
hij mogelijk bang zijn, dat de muren door den invloed
der buitenlucht zullen slijten ? Wat gaat hem dat aan ?
Het is immers slechts een huurhuis? Wij hebben een
togtje noodig.”
» Duizend duivels! Brak , hoort gij het niet ? Gooit
dan toch in ’s duivels naam die vensters open, of ik zal
het doen.”
» Blijf zitten , vaandrig 1 blijf zitten ,” en hij floot op
nieuw en wees den slaaf met den vinger naar de vensters en
ramen , waarop deze aan het verlangen der gasten voldeed;
» maar hoor, beste Swageb ! gij zijt mij hartelijk welkom ,
doch ik heb een verzoek aan u . . . . .”
» En dat is ?”
» Om in rnijn huis niet zoo te razen en te vloeken.
Dat is niet deftig en . . . .
»Het kon hem wel eens berouwen,” viel hem vab Au