
naam walgt mij, scheen zulks niet te beprijpen. Een ge-
lnk is het Opperlandvoogd te worden, vooral indien men
als soldaafc bij de pen of als assistent naar Oost-Indie is
gevaren ; begrijp eens: f 1200 ’s maands inkomen , een
mooi huis, een fraaije tuin, flinke paarden, misschien
ook een goed wijf, maar daarvoor sta ik niet in , want
dat is een tref, en een gezag , waarvobr de halve wereld
beeft — dnizeud duivels! dat is wat anders dan vaandrig
te zijn met zestien onnoozele rijksdaalders in de maand.
Maar wie weet — en hij zette zieh in postuur-—wat men
nog niet is , kan men nog worden. Ongelukkig echter en
zonderling tevens is het, dat, als men eens tot die ge*
lttkvolle hoogle geklommen i s , ouverwachts uit alle hoeken
en gaten zoo vele arme en hulpbehoevende naastbestaanden
te voorschijn fco men, die men vroeger, bijv: als vaandrig
of assistent, nooit geltend heeft. Doch wat zal men doert ?
Het bloed kruipb waar het niet gaan kan , en het hemd
is nader» dan de rok ;—u m heeft kassi-av? en lielpt ze.
Hierover nn was vajt des Hsuvee bitter gebelgd en ver-
telde aan ieder, die het maar hooren wilde, hoezeer veden
de ooren toestopteh, dat de paarden, die de haver verdien
den , ze siet kregen , maar dat de bevoorregte ezels,
die in den tnin van den Opperlandvoogd rondsprongen,
ze hnn voor den neus wegvraten. Ook verhaalde hg , dat
zij t die aan het roer zaten, zeer geliecht waren ahn onde
en gevoelig voor nieuwe vriendschap , en hiirtner kennissen
gaarne eene dienst bewezen * mits deze hnnne erkentelgk-
heid zoo klinkklaar bewezen, dat het de moeite waard was
om de slceds openstaande kisten te slüiten. Ook. Zeide
hij t dut de groote heeren meer dan eens precieuse artike-
len niet aan de ömstuimige zee, waarop iinmers jaarlijks
zoo vele schepen, te midden der woedende golven of
onbekeSldö klippeti, vergaan , op de retour - vloot had-
den durven aanvertrouwen, maar daafvan de bewaring
op zieh namen , en ook wel bij hun afsterven de vordere
zorg aan hnnne erfgenamen overlieten. Dat zeide hij —
maar niet ik. Yerstaat gij ? Ik wil, duizend duivels!
de zegsma.n niet zijn. lntusschen kwatn het der Hooge
regering zonderling voor, dat vajt d e s H e d v e l , ongeroe-
pen , zieh met zaken beinoeide die hem niets aangingen
en waarvoor hij geacht. kon worden verantwoordelijk te
zijn en zij verzocht den Advokaat Fiskaal, (ik geloof dat
was toen de gestrenge heer A b b a h a m W e e s i s g ) om eens
bedaard inet hem daarover te keuvelen en dat gewauwel
uit de wereld te maken. De goede man nam dat verzoek
zeer ernslig op, en daagde v a s d e k H e u v e l om voor vier
nog ernstiger mannen te verschijnen , die hij van’dat bil-
lijke verzoek had kennis gegeven en in eene groote zaal
op hun gemak in ruirae leuningstoelen gezeten, den veel-
prater wachtten. Een vijfde, de nieuwsgierigste van hen
allen, want hij voerde bijna alleen het woord , zat in het
midden en- deed zoo ve-el vragen, dat v a s d e s H e d v e i . ze
niet goadschiks beantwoorden kon. Toen staken die vijf,
nadat W e i s i s s hun uit een oud boek een versehrikkelijk
lang iets voorgelezen en voor de vuist weg nog wat ge-
sproken had, de hoofden bij elkander, fluisterden elkander
iets in het oor en verklaarden daarop eenparig , dat
v a b d e s H e ü v e e de Hooge regering gelasterd had, waarop
zij hem vriendelijk. voorstelden om eenigen tijd daarna in
het publiek voor het stadhuis op een steltaadje te komen
staan , en daar aan alle menschen , die het zouden willen
aanhooren , te verteilen dat hij een leugenaar was. Hg
pruttelde wel daartegen, maar het hielp niet, en genood-
zaakt aan hun verzoek te voldoen , stak hem een verd . . .
vliigge kerel, waarinee niemand gaarne in aanraking komt,
op last dier heeren, tot belooiiing voor zijnc welwillend-
heid om daar te verschijnen , ook nog met een zilveren
priem door de Jastertong. Zij hadden hem, bovendien