
nu en dan aantrok, of wel, te zamen gefronst> over
den sehouder wierp , en een dergelijk nrntsje van fijne
Areen - wortels in stede van een’ koofddoek, inoesten
iets vorstelijks in hem doen kennen, hetgeen overigens,
noch uit zijne gestalte , noch uit zijn geVolg , gewoonlijk
uit slechts vier of vijf personen bestaande , was op te
makeu. Zelfs zijn paard, waarop h^ meestal dwars,
met de gebogen regterknie op den hals rüstende ,l gezeten
was en hetwelk nimmer uit den stap ging , (daar galope-
ren tevens eene lästige hoest galopade bij den vorst te
weeg bragt), droeg geene andere sieraden dan eenige
zilveren plaatjes aan den toom, en eenige kusseus meer
op den rüg om den meester te gemakkelijker te doen
zitten.
De voornaamste reden echter des tegenzins van beide
beeren, om ,dit hooge bezoek bij te wonen, was gelegen
in het vriendscbappelijk en vereerend handjesgeven, dat
dan gewoonlijk plaats vond; want ligt liep men gevaar
van hem een tijdverdrijf over te erven, dat, wel is
waar, den bezitter eenige, op een’ buitenpost zoo hoogst
benoodigde, verstrooijende bezigheid kon bezorgen , doch
op den duur te lästig werd; waarbij nog kwam , dat men
van tijd tot tijd het genoegen had van Krain Gaktarabg
het mutsje te zien afnemen en met de spille vingers in
het körte, reeds grijze hoöfdhaar te zien .woelen, waär-
na men weldra getuigen kon , hoe wraakzuchtig hij was
tot zelfs jegens den geringste zijner vijanden.
Alras zag men dan ook zijne half naakte Gantaransfehe
Majesteit aankomen. De Dokter nam zijne rnuts, groette
de beide andere heeren en repte zieh naar het fort, waar
hij niet alleen zijne Apotheek ging opredderen maar ook
zijne dagelijksche bezigheden moest verrigten , het waar-
nemen der Rhabarber - uitwerking en het ververschen der
Dahon hakt koeda op de wonden zijner patienten.
De Luitenant ging naar den stal, doch den Schimmel
I 110g niet gezadeld vindende, leunde hij tegen een der
I stijlen van denzelve. B i d j o e stond digt bij hem en sprak
I fluisterend met hem over een onderwerp * dat meer eene
I der schoonste tandak - nimfen van Krain GAktabaig ,
I die inmiddels den trap van het Residentiehuis was opge-
I klommen, dan wel dien Vorst zelven betrof , en de or-
I donnans plaatste zieh, uit gewonen eerbeid en om het
I geheim gesprek niet te stören j op eenige passen afstands.
Op eens ziet de Luitenant de R . . . . een grooten ,
I sterk gespierden nog jeugdigen Boeginees voor zieh staau,
I die hem sluipend en onopgelet was genaderd, en later
bleek , niet alleen tot het geVolg van Krain Gaktarahg
te behooren , maar zelfs een verre naastbestaande van
dezen te zijn en Krain Pleboe te heeten. Het was een
dien mannen, welke de natuur met al die uitwendige,
geevenredigde, ligehamelijke volmaaktheden beguhstigd
heeft-,' die den schilder en den beeldhouwer niets te wen-
schen overlaten, om als modellen- der wäre mannelijke
schobnheid te dienen. Bevreemd zag de Luitenant bij die
onverwachte en plotselinge verschijning op, en nog be-
vreemder toen deze reus de woeste blikken dan op hem ,
dan op den schimmel wierp , en grijnsde met de landen
dat hem het roode speeksel den mond uitliep. Deze maal
echter zijne koelbloedigheid niet verliezende, vroeg d e
R . . . hem bedaard in het Maleisch: »Wat begeert gij ?”
doch kreeg, waarschijnlijk omdat deze taal niet verstaan
werd , geen antwoord. Bidjoe , die er alles behalve moedig
uitzag en wien de vrees de lippen deed verbleeken ,
liaastte zieh, hoewel stotterende, die vraag in het Boe-
gineesch te herhalen ; — geen antwoord. Sinjo (1) Pek
( i) Alle jonge /Christenen in In d ie worden S in jo (van
W;