
bare hevige gemoedsgesteldheid voor bet lieve meisje en
behield eenigen tijd het stilzwijgen, tot dat hij allengskens
bedaarder werd. Bedremmeld zag zij hem aan , toen hij in
eens bet woord tot haar rigtte en op een gemaakten vrien-
delijken toon vroeg : »Wel A b b a , hoe zijt gij zoo stil? 1
mij duiikt,. gij zijt meer afgetrokken dau voorheen ; wat is
daarvan de reden ?”
„Niets oom!” antwoordde zij bedeesd.
„Niets! kom! dat kunt gij mij niet op den inonw spel-
den,” en hij streek haar onder de kin , — »heeft mis-
schien de luitenant Mab gedurende mijn afzijn weder aan-
geklopt en uw hartje op nieuw in rep en roef gebragt?
meisjelief!” vervolgde hij ernstiger , en zijne bedaardheid
verloor zieh al meer en meer , — » stel dit uit uw hoofd ,
want ik zeg — ik tä- uw oom , van dat huwelijk komt
nooit iets. — Die kale jakhals zoude het.puik van Batav
ia , de schoone Abba..... Neen — hoor mij — ik heb
andere plannen met u , en nog slechts weinige dagen , en
gij zijt eene rijke gebiedende vrouw, de echtgenoot ran
een groot man, die.over duizenden beveelt en honderd-
duizenden voor zijne wenken doet beven — en ook ik
worde een groot man , raijne raagt zal ”
» Oom 1” zeide A b b a van hären stoel opstaande en zieh
•moedig voor hem plaatsende. » Oom! ik ken die plannen
■— ik weet dat gij het voornemen hebt, den Gouverneur
Generaal en alle Europeanen te vermoorden, de stad
in brand te steken, en u tot opperhoofd op te werpen , -
ik weet, dat gij uwe ziel aan den duivel hebt verkocht
en Moorsch zijt geworden — ik weet» dat gij mij bestemd
hebt, niet de vrouw, maar orn de slavin van een’ vui-
gen wellusteling te worden en mij aan den Sultan - van
Bantam wilt koppelen ; — ik weet ”
» Ik weet — ik weet — van wien weet gij dat alles ,
ellendige?” viel haar Jab Pekel , van woede stampvoetende
en knarsetandende, in de reden. » Yan Wien, zeg
op ?”
» Orn ’tev en ,” antwoordde zij, — » maar geloof mij
Oom! — nooit zal het u gelukken, eerder zult gij zelven
het slagtoffer uwer moordzucht worden, en — ik —> neen!
nimmer worde ik de vrouw van hem , wien gij zoo roe-
keloos uw zielenheil hebt opgeofferd. — Nooit!” —
Woedend sloeg Pbkee, zijn geheim verraden ziende, met
de eene hand naar zijuen houwer en greep Abba met de
andere bij de keel, als wilde hij haar verworgen ; —
maar — daar hoorde zij — een tweemaal herhaald hand-
geklap, het teeken van Hebbik’s nabijheid. — In eens
spande zij al hare krachten in , rukte zieh heftig, onder
het lozen van een’ hevigen angstkreet, van hären oom
los — stiet een venster open — trok een’ melattiekrans,
die hären conde versierde , uit de hären , wierp dien naar
buiten , en klemde zieh met alle magt aan de ijzeren baren
van het raam vast. Hebbik , stil onder de boomen
met zijne manschappen van kop tot teen gewapend voort-
sluipende, had den angstkreet gehoord. Toe te snellen,
den Melattiekrans op te rapen en op zijne borst te hechten
; — een zijner lieden de musket te ontrukken en de
gesloten voordeur met de kolf open te stooten — dit alles
was het werk van een oogenblik. Doch ook hem was
de weg naar Asba’s kamer bekend. IJlings liep hij den
trap op; zijne manschappen volgden hem, doch hier zag
hij een tooneel, dat hem van verontwaardiging deed ijzen.
Abba lag, ligt gewond en bloedende , op den grond, en werd
door hären oom, die niets van dat rumoer door zijne
woede vernomen had, bij de baren voortgesleept. Vlug
sprong H e b b ik toe om dit te beletten., maar zijne onver-
wachte komst nu eerst door Pekee bespeurd wordende en
diens drift daardoor nog meer ontvlammende, zoo deed
deze een’ geweldigen houw naar hem, welken hij echter door